ECLI:NL:RVS:2015:3181

Raad van State

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
201502515/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluiten van de colleges van Gemert-Bakel en Bernheze inzake dwangsommen opgelegd aan veehouderij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (Mob) tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2015. Mob had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de colleges van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel en Bernheze, die aan een veehouderij een last onder dwangsom hadden opgelegd. De rechtbank verklaarde de beroepen van Mob ongegrond, waarna Mob in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 september 2015. Mob betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de termijn voor het nemen van besluiten op bezwaar was opgeschort. Mob stelde dat de ingebrekestelling op 13 maart 2014 niet prematuur was, omdat er geen concreet zicht op een besluit was binnen de gestelde termijn. De colleges van Gemert-Bakel en Bernheze voerden aan dat de brieven van Mob als instemming met uitstel konden worden opgevat.

De Raad van State oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de termijn van vier weken nog niet was verstreken ten tijde van de ingebrekestelling. Hierdoor waren de colleges van Gemert-Bakel en Bernheze niet dwangsommen verschuldigd. De rechtbank had deze conclusie ook getrokken. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van Mob af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201502515/1/A4.
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: Mob), gevestigd te Nijmegen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2015 in zaken nrs. 14/1772 en 14/1773 in het geding tussen:
Mob
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel (hierna: het college van Gemert-Bakel)
2. het college van burgemeester en wethouders van Bernheze
(hierna: het college van Bernheze).
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft het college van Gemert-Bakel aan [belanghebbende] een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van haar veehouderij aan de [locatie 1] te Milheeze (gemeente Gemert-Bakel).
Bij besluit van 22 april 2014 heeft het college van Gemert-Bakel de door Mob en [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 november 2012 heeft het college van Bernheze aan [belanghebbende] een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van haar veehouderij aan de [locatie 2] en [locatie 3] te Heeswijk-Dinther (gemeente Bernheze).
Bij besluit van 22 april 2014 heeft het college van Bernheze de door Mob en [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 februari 2015 heeft de rechtbank de door Mob tegen de besluiten van 22 april 2014 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Mob hoger beroep ingesteld.
De colleges van Gemert-Bakel en Bernheze hebben verweerschriften ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2015, waar Mob, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, het college van Gemert-Bakel, vertegenwoordigd door E.L.A. Kramer, werkzaam bij de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, en het college van Bernheze, vertegenwoordigd door mr. M. de Laat, werkzaam bij de Omgevingsdienst Brabant Noord, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de colleges van Gemert-Bakel en Bernheze dwangsommen zijn verschuldigd wegens het niet tijdig nemen van besluiten op bezwaar.
2. Mob heeft dienaangaande betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op een op 21 maart 2013 gehouden overleg met alle betrokkenen, de termijn voor het nemen van besluiten op bezwaar moet worden geacht te zijn opgeschort. Verder betoogt Mob dat de conclusie van de rechtbank dat de ingebrekestelling op 13 maart 2014 prematuur is, onjuist is. In haar aan de colleges van Gemert-Bakel en Bernheze gerichte brieven van 17 februari 2014 is weliswaar een beslistermijn genoemd van vier weken, maar daarbij is vermeld dat indien niet binnen drie weken concreet zicht op het nemen van een besluit op bezwaar bestaat, de colleges in gebreke zullen worden gesteld. Nu na drie weken dat concreet zicht niet bestond, is de ingebrekestelling op 13 maart 2014 niet prematuur, aldus Mob.
2.1. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder b, is uitstel mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
2.2. In de brieven van 17 februari 2014 heeft Mob het volgende geschreven:
"U wordt verzocht binnen een termijn van uiterlijk 4 weken een besluit op bezwaar te nemen, met in acht neming van de overeenkomst zoals deze is gesloten tussen reclamant aan de betrokken ondernemer, waaronder in het bijzonder de voor te schrijven bedrijfsmaatregelen ter reductie van de bedrijfsammoniakemissies. (…) Indien niet binnen een termijn van 3 weken een concreet zicht bestaat op een aanstaand besluit op bezwaar, dan zal ter bespoediging van dat besluit u in gebreke worden gesteld, waaruit volgt dat u op dat moment nog twee weken heeft om alsnog tot een besluit te komen."
2.3. Vooropgesteld wordt dat de brieven van 17 februari 2014 niet als een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb kunnen worden opgevat.
In de brieven heeft Mob expliciet een termijn van vier weken genoemd om een besluit op bezwaar te nemen. De colleges van Gemert-Bakel en Bernheze hebben deze brieven mogen opvatten als een instemming met uitstel, als bedoeld in artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb. Dat in de brieven verder is vermeld dat indien niet binnen drie weken een concreet zicht bestaat op een aanstaand besluit, de colleges in gebreke zullen worden gesteld, betekent niet dat de colleges ervan moesten uitgaan dat daarmee de termijn van vier weken is verkort tot drie weken.
Het vorenstaande betekent dat, nu ten tijde van de ingebrekestelling op 13 maart 2014 nog geen vier weken waren verstreken, de ingebrekestelling prematuur is en de colleges van Gemert-Bakel en Bernheze daarom geen dwangsommen zijn verschuldigd. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Gelet op het vorenstaande kan de vraag of de beslistermijn door het overleg van 21 maart 2013 is opgeschort in het midden blijven. De hogerberoepsgrond die daarop betrekking heeft, behoeft geen bespreking.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015
190-720.