201501819/1/A2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2015 in zaak nr. 14/4634 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen uitstel van betaling verleend aan [appellante] en een betalingsregeling vastgesteld, inhoudende dat zij gedurende 24 maanden € 1.887,00 per maand terugbetaalt.
Bij besluit van 28 juni 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, doch de betalingsregeling gewijzigd vastgesteld, inhoudende dat zij gedurende 24 maanden € 1.785,00 per maand terugbetaalt.
Bij uitspraak van 22 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] dient een bedrag aan teveel ontvangen toeslagen terug te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen en heeft verzocht om een persoonlijke betalingsregeling. Omdat de terugvordering volgens de Belastingdienst/Toeslagen is te wijten aan opzet of grove schuld van [appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen een betalingsregeling vastgesteld waarbij binnen 24 maanden de volledige schuld dient te worden terugbetaald. [appellante] is het hier niet mee eens en betoogt allereerst dat zij [persoon] aansprakelijk wil stellen voor het onjuist afhandelen van haar belastingaangifte en het verduisteren van financiële middelen. Verder klaagt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat sprake is geweest van opzet of grove schuld. Hiertoe betoogt zij dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat zij heeft verzuimd gegevens te verstrekken. Bovendien was zij eerder van de te hoge voorschotten op de hoogte geweest als de Belastingdienst/Toeslagen haar eerder om informatie had verzocht.
2. Het uitgangspunt in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) is dat de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zes weken moet terugbetalen (artikelen 26 en 28). In artikel 31 van de Awir wordt de mogelijkheid gegeven om nadere regels te stellen met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling. Hiervan is gebruik gemaakt in artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir. De mogelijkheid tot het treffen van een persoonlijke betalingsregeling is volgens het zesde lid van deze bepaling echter niet van toepassing indien het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner. In een zodanig geval staat alleen de regeling van artikel 79.8a van de Leidraad Invordering 2008 (hierna: de Leidraad) nog open voor een belanghebbende en kan de Belastingdienst/Toeslagen onder omstandigheden een betalingsregeling van ten hoogste 24 maanden toestaan, waarbij de volledige schuld dient te worden voldaan. Voor wat betreft de invulling van de begrippen opzet en grove schuld zoekt de Belastingdienst/Toeslagen aansluiting bij de tekst van paragraaf 2, eerste en tweede lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen, waarin het volgende staat:
"1. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan tegemoetkoming zou kunnen worden toegekend.
2. Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat de beboetbare gedraging wordt begaan."
3. Op 15 februari 2014 heeft [appellante], naar aanleiding van de terugvordering van teveel betaalde kinderopvangtoeslag voor de jaren 2009 tot en met 2011 en 2013, huurtoeslag voor de jaren 2010, 2011 en 2012, zorgtoeslag voor de jaren 2011 en 2012 en kindgebonden budget voor de jaren 2011 en 2012, een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling ingediend.
Bij besluit van 29 april 2014, gehandhaafd bij besluit van 28 juni 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek afgewezen omdat het ontstaan van de terugvordering te wijten is aan opzet of grove schuld van [appellante].
Wat betreft de kinderopvangtoeslag stelt de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt dat het aantal aangevraagde uren zeer sterk afwijkt van de daadwerkelijk genoten uren kinderopvang. Voor één van de kinderen is bovendien de toeslag per 1 juni 2010 niet stopgezet, hoewel er na die datum geen gebruik meer is gemaakt van opvang voor dat kind. Voor één ander kind is de kinderopvangtoeslag niet stopgezet voor het jaar 2013, hoewel in dat jaar geen gebruik is gemaakt van opvang voor het betreffende kind. Wat betreft de huur- en zorgtoeslag en het kindgebonden budget heeft [appellante] een veel te laag geschat toetsingsinkomen opgegeven. Doordat het daadwerkelijke inkomen veel hoger bleek dan het opgegeven geschatte inkomen, is er ook hier een zeer groot verschil tussen de ontvangen voorschotten en de definitieve tegemoetkomingen, waarop [appellante] bedacht had moeten zijn, aldus de Belastingdienst/Toeslagen. Voor wat betreft alle toeslagen heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij zijn oordeel betrokken dat de voorschotten zijn betaald op een aan [appellante] toebehorend rekeningnummer en dat er verschillende besluiten aan haar zijn verzonden waarin is vermeld op welke gegevens de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten baseerde. De Belastingdienst/Toeslagen is gelet op het voorgaande van oordeel dat het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld en heeft [appellante] vervolgens op basis van artikel 79.8a van de Leidraad uitstel van betaling verleend onder de voorwaarde dat zij de terugvordering in 24 gelijke maandelijkse termijnen gaat voldoen.
4. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld aan de zijde van [appellante].
5. Voor zover [appellante] [persoon] aansprakelijk wenst te stellen, kan dit niet in de onderhavige procedure waarin het oordeel van de bestuursrechter van de rechtbank Amsterdam over een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ter beoordeling voorligt.
Voor zover zij beoogt te betogen dat zij vanwege de betrokkenheid van [persoon] geen opzet of grove schuld kan hebben, faalt dit betoog reeds omdat deze betrokkenheid op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt.
Voor zover [appellante] overigens beoogt te betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van opzet of grove schuld, is van belang dat zij de hiervoor in overweging 3 opgesomde omstandigheden die de Belastingdienst/Toeslagen aan zijn oordeel, dat er sprake is geweest van grove schuld, ten grondslag heeft gelegd niet heeft bestreden. Nu de rechtbank terecht heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen in die omstandigheden terecht grond heeft gezien voor het oordeel dat de ontstane terugvorderingen zijn te wijten aan grove schuld, slaagt deze grond reeds hierom niet. Voor zover [appellante] beoogt te betogen dat in ieder geval een deel van de terugvorderingen had kunnen worden voorkomen als de Belastingdienst/Toeslagen eerder bij haar had geïnformeerd, miskent zij dat de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de juiste informatie bij haar lag.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Dokkum
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015
480.