201504627/1/A3.
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 april 2015 in zaak nr. 14/2663 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2014 heeft het Uwv geweigerd om alle persoonsgegevens van [appellant] bij ‘Servicedesk ERD WW’ te verwijderen.
Bij besluit van 4 september 2014 heeft het Uwv het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2015, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, kan degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijke voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat hij in zijn verzoek niet specifiek heeft vermeld welke gegevens verwijderd moeten worden, heeft miskend dat het Uwv hem nog steeds niet heeft medegedeeld welke gegevens over hem in kader van het ‘eigen risico dragerschap’ worden bewerkt of verwerkt, onder vermelding van de herkomst en ontvangers van deze gegevens. Volgens [appellant] kan hij aldus door nalatigheid van het Uwv niet specifiek vermelden welke gegevens verwijderd moeten worden.
2.1. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft [appellant], door aan zijn verzoek ten grondslag te leggen dat al zijn persoonsgegevens bij ‘Servicedesk ERD WW’ verwijderd dienen te worden, voldoende specifiek vermeld welke gegevens verwijderd moeten worden. Dit laat onverlet dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, [appellant] niet heeft gesteld dat de persoonsgegevens die het Uwv van hem heeft feitelijk onjuist zijn en evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat zijn persoonsgegevens onvolledig zijn of niet ter zake dienend voor het doel of de doeleinden van die verwerking. [appellant] heeft ook niet aangetoond dat het Uwv anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift persoonsgegevens van hem heeft verwerkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Uwv het verzoek van [appellant] derhalve terecht heeft afgewezen.
Voor zover [appellant] aanvoert dat aan hem nog steeds niet door het Uwv kennis is gegeven van hem betreffende gegevens over het ‘eigen risico dragerschap’, onder vermelding van de herkomst en ontvangers van deze gegevens, heeft hij niet onderkend dat artikel 36 van de Wbp slechts betrekking heeft op persoonsgegevens waarvan overeenkomstig artikel 35 van de Wbp kennis is gegeven. De klacht dat, zoals [appellant] stelt, dat ten onrechte niet is gebeurd, kan in de onderhavige procedure derhalve niet aan de orde komen.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015
344.