201500894/1/R3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Schijndel (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Schijndel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Schijndel 2013" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door P. Smulders en M.X. Eekman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij uitspraak van 18 juni 2014 in zaak nr. 201308785/1/R3, heeft de Afdeling onder meer het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kom Schijndel 2013" gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 1] en de plandelen met de bestemming "Gemengd - 3" voor de percelen [locatie 2] en [locatie 3]. De Afdeling heeft de raad opgedragen om met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit te nemen voor deze plandelen en daarbij overwogen dat het nieuwe besluit niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) behoeft te worden voorbereid.
[locatie 1]
2. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Gemengd-2" heeft vastgesteld voor het gehele perceel [locatie 1]. Het voorste deel van deze gronden is in gebruik voor een autohandel en had de bestemming "Bedrijf" moeten houden. De raad heeft door deze wijze van bestemmen geen gevolg gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014 en had dit plandeel niet mogen vaststellen zonder toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014 volgt dat in de volledige bestaande hal detailhandel mogelijk gemaakt moest worden. Het voorterrein en de hal kunnen niet los van elkaar worden gezien en de combinatie van een hal van 591 m² waarin detailhandel mogelijk is en een autohandel op het voorterrein acht de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
2.2. De Afdeling heeft in genoemde uitspraak van 18 juni 2014 overwogen dat het nieuwe besluit niet behoefde te worden voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb. Dit betekent dat als de raad binnen de grenzen van de in die uitspraak gegeven opdracht een nieuw besluit neemt daarbij afdeling 3.4 van de Awb niet hoeft te worden gevolgd. Als de raad besluit andere dan in de opdracht bedoelde plandelen te wijzigen is het opnieuw volgen van afdeling 3.4 van de Awb verplicht indien de afwijkingen ten opzichte van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld. In dit geval heeft de raad om aan de opdracht te voldoen de bestemming van het gehele perceel [locatie 1] gewijzigd van "Bedrijf" naar "Gemengd - 2" omdat hij een combinatie van een hal van de onderhavige omvang waarin detailhandel is toegestaan met een terrein voor autohandel ter plaatse niet in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening. Dat de uitspraak betrekking heeft op de wijze van bestemmen van de hal betekent, anders dan [appellant] betoogt, niet dat de raad bij het bestemmen van de gebruiksmogelijkheden van de hal niet het perceel waar de hal op staat, inclusief het voorterrein, mag betrekken bij zijn besluit. De Afdeling is van oordeel dat met het nieuwe besluit onder meer gevolg is gegeven aan de uitspraak en dat geen zodanig wezenlijk ander plan is vastgesteld dat de raad afdeling 3.4 van de Awb opnieuw had moeten volgen. Het betoog faalt.
2.3. Ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor autohandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - autohandel".
Ingevolge artikel 8, lid 8.1.1, aanhef en onder a, zijn de gronden met de bestemming "Gemengd -2" bestemd voor detailhandel, met uitzondering van een supermarkt.
2.4. In voormelde uitspraak van 18 juni 2014 heeft de Afdeling het volgende overwogen:
"Niet in geschil is dat de hal op het perceel een oppervlak heeft van ongeveer 500 m² en dat deze hal voor detailhandel wordt gebruikt. De raad heeft alleen de bestaande omvang van de detailhandel als zodanig willen bestemmen. Ten tijde van het onderzoek door de raad naar het gebruik van de hal was een verbouwing gaande in het achterste deel van de hal. Volgens [appellant] was dit deel daarom van de rest van de hal afgeschermd. [appellant] stelt dat het achterste deel tijdens de openingstijden niettemin werd gebruikt voor detailhandel en dat dit deel toegankelijk was voor het winkelend publiek.
Niet in geschil is dat de controles naar het gebruik van de hal hebben plaatsgevonden op 8 mei 2013, 14 mei 2013 en 3 juni 2013. [appellant] heeft onweersproken gesteld dat de hal op 14 mei 2013 en 3 juni 2013 niet open was voor het winkelend publiek. Voorts heeft [appellant] onweersproken gesteld dat de controle op 8 mei 2013 buiten de openingstijden op die dag heeft plaatsgevonden. Nu deze controles
niet tijdens de openingstijden hebben plaatsgevonden, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat het achterste deel van de hal niet voor detailhandel werd gebruikt. Daarbij is van belang dat [appellant] onweersproken heeft gesteld dat op de door de raad overgelegde foto’s van het achterste deel van de hal spullen staan die voor de verkoop aan het winkelend publiek zijn bestemd. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in zoverre niet met de te betrachten zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog slaagt."
2.5. De Afdeling stelt vast dat de raad met het thans voorliggende plan de bestemming "Bedrijf" voor het gehele perceel [locatie 1] heeft gewijzigd in de bestemming "Gemengd-2". Daarmee heeft de raad detailhandel mogelijk gemaakt in de aanwezige hal, maar tevens autohandel uitgesloten op het terrein voor de hal. Naar aanleiding van genoemde uitspraak heeft de raad onderzoek laten verrichten naar de activiteiten op het perceel en is vast komen te staan dat in de hal sprake is van detailhandel in tweedehands goederen met een oppervlakte van 591m². Ter zitting is vast komen te staan dat deze hal sinds een paar jaar wordt gebruikt voor detailhandel. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een combinatie van een hal van 591 m² voor detailhandel en autohandel op het perceel [locatie 1], gelet op de samenhang die bestaat tussen de hal en het terrein, niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft daarbij betrokken dat de gronden met de bestemming "Gemengd-2" liggen in het centrum van Schijndel en dat de stalling van enkele auto’s in verband met het naastgelegen autoreparatiebedrijf van [appellant] aan de Toon Bolsiusstraat 16A ook mogelijk is op dat perceel op grond van de daaraan gegeven bestemming "Bedrijf" en aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf". De Afdeling acht dat niet onredelijk. Het betoog faalt.
Ontsluiting naast [locatie 3]
3. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bedrijf" heeft vastgesteld voor een strook grond naast het perceel [locatie 3]. Daartoe voert hij aan dat de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014 daarvoor geen aanleiding gaf. De gronden worden ook gebruikt als ontsluiting van enkele winkelpanden aan de Hoofdstraat en de toegekende bestemming sluit dit gebruik uit. De raad heeft niet beoogd dit gebruik te beëindigen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gedeelte van het perceel naast de [locatie 3] bovenal een ontsluitingsfunctie heeft voor het automobielbedrijf van [appellant] met de bestemming "Bedrijf". De panden aan de Hoofdstraat 60 tot en met 64 met de bestemmingen "Gemengd - 2" en "Gemengd - 3" maken voor hun ontsluiting gebruik van de gronden met de bestemming "Bedrijf". In de regels bij de bestemming "Bedrijf" is deze verkeersfunctie expliciet vastgelegd. Tegen deze regels heeft [appellant] geen beroep ingesteld.
3.2. Voor zover de raad betoogt dat [appellant] een ontsluiting op grond van de bestemming "Bedrijf" in beroep niet aan de orde kan stellen omdat hij in de eerdere procedure niet is opgekomen tegen de bij de bestemming "Bedrijf" behorende regels overweegt de Afdeling dat hiervoor geen aanleiding bestaat. Naar aanleiding van de uitspraak van 18 juni 2014 heeft de raad in dit plan immers niet alleen de bestemming "Gemengd - 3" voor de percelen [locatie 2] en [locatie 3] gewijzigd in de bestemming "Gemengd - 2", maar daarnaast heeft de raad ook de bestemming "Gemengd - 2" voor een strook grond naast [locatie 3] gewijzigd in de bestemming "Bedrijf". Dat genoemde uitspraak van 18 juni 2014 hiervoor geen aanleiding bood betekent, anders dan [appellant] betoogt, niet dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening het plan in zoverre niet heeft mogen wijzigen. Voor zover hij in dit verband betoogt dat de raad afdeling 3.4 van de Awb opnieuw had moeten volgen, overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar overweging 2.2. dat hiermee niet een zodanig wezenlijk ander plan is vastgesteld dat de raad afdeling 3.4 van de Awb opnieuw had moeten volgen.
3.3. Ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, aanhef en onder r, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor verhardingen, verkeers- en parkeervoorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in artikel 36.
3.4. De Afdeling stelt vast dat de bestemming "Bedrijf", gelet op artikel 4, lid 4.1.1, aanhef en onder r, van de planregels, niet in de weg staat aan de ontsluiting van de winkels aan de Hoofdstraat 60 tot en met 66 over de strook grond en dat het door [appellant] bedoelde dubbelgebruik voor deze winkels en zijn automobielbedrijf dan ook niet is uitgesloten. Anders dan [appellant] veronderstelt, mogen de in artikel 4 van de planregels bedoelde verkeersvoorzieningen ook voor andere dan bedrijfsmatige doeleinden worden gebruikt. Voor zover [appellant] ter zitting heeft aangevoerd dat hij op deze strook grond op basis van de bestemming "Gemengd - 2" had willen bouwen heeft hij desgevraagd niet aannemelijk gemaakt dat hij een voldoende concreet en tijdig kenbaar gemaakt initiatief had waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening kon houden. Het betoog faalt.
Conclusie
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
4.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, griffier.
w.g. Kramer w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2015
459.