ECLI:NL:RVS:2015:3100

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
201501979/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 22 januari 2015 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 2 oktober 2010 het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor de jaren 2008 en 2009 herzien naar nihil. Dit besluit werd genomen omdat [appellante] volgens de Belastingdienst geen kosten voor kinderopvang had gemaakt. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop [appellante] in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 3 september 2015 werd [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.P. Sanchez Montoto, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat [appellante] in hoger beroep betaalbewijzen had overgelegd, maar dat deze niet voldoende waren om aan te tonen dat zij recht had op kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst had terecht gesteld dat er geen bewijs was van de gemaakte kosten. Bovendien werd het beroep van [appellante] op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat de eerdere besluiten van de Belastingdienst niet de conclusie rechtvaardigden dat zij niets meer verschuldigd was. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de redelijke termijn niet was overschreden, ondanks de vertraging in de behandeling van het bezwaar.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 oktober 2015.

Uitspraak

201501979/1/A2.
Datum uitspraak: 7 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 januari 2015 in zaken nrs. 14/3110 en 14/3657 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2010, met kenmerk [----,--,---.T.08.0.0201], heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2008 herzien naar nihil.
Bij besluit van 2 oktober 2010, met kenmerk [----,--,---.T.09.0.0601], heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2009 herzien naar nihil.
Bij besluit van 23 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat te Wassenaar, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang, zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag
in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen kan het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 16, vijfde lid, kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 23 april 2014 ten grondslag gelegd dat [appellante] geen kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, zodat zij geen recht op kinderopvangtoeslag heeft.
3. [appellante] heeft eerst in hoger beroep betaalbewijzen overgelegd. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen er terecht op gewezen dat er inzicht moet zijn in de hoogte van de kosten van kinderopvang, doch dat [appellante] geen jaaropgave of facturen heeft overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] met de bankafschriften, die betrekking hebben op het jaar 2009, niet heeft aangetoond dat zij de kosten voor kinderopvang over 2008 en 2009 volledig heeft voldaan. [appellante] heeft gesteld dat zij ook contante betalingen heeft gedaan, maar deze zijn niet aangetoond. Zij kon daarom geen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009.
4. [appellante] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 20 september 2011 de kinderopvangtoeslag over 2008 definitief op nihil heeft vastgesteld en dat zij hieruit heeft mogen opmaken dat zij niets verschuldigd is, omdat in dit besluit volgens haar is vermeld dat zij niets heeft ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld, nu hij in het besluit op bezwaar heeft overwogen dat zij alsnog de over 2008 ontvangen kinderopvangtoeslag moet terugbetalen. Zij stelt dat hetzelfde geldt voor het over 2009 uitbetaalde bedrag.
4.1. Dit betoog faalt. Bij besluit van 2 oktober 2010 is de eerdere voorschotbeschikking kinderopvangtoeslag herzien en op grond daarvan heeft de Belastingdienst/Toeslagen het teveel betaalde bedrag teruggevorderd. In het besluit van 20 september 2011 is niet het aan [appellante] uitbetaalde bedrag vermeld, maar het bedrag dat aan haar bij de voorschotbeschikking van 2 oktober 2010 is toegekend. Daarbij is de kinderopvangtoeslag overeenkomstig deze laatste voorschotbeschikking op nihil vastgesteld. [appellante] heeft aan dit besluit dan ook niet het gerechtvaardigde vertrouwen mogen ontlenen dat zij de over 2008 en 2009 uitbetaalde bedragen niet meer hoefde terug te betalen.
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de redelijke termijn in dit geval niet is overschreden, omdat zij bij schrijven van 10 augustus 2011 akkoord is gegaan met een verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen van 17 juni 2011 om de beslistermijn in bezwaar te verlengen in afwachting van een uitspraak van de Afdeling. Zij heeft gesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen door haar rechtstreeks aan te schrijven en het verzoek om verlenging van de beslistermijn niet tevens aan haar gemachtigde te zenden, in strijd heeft gehandeld met artikel 2:1 van de Awb. Daarmee is gehandeld in strijd met het beginsel van zorgvuldige voorbereiding en kan de overschrijding van de behandelingsduur niet als gerechtvaardigd worden beschouwd. Uit de brief van 2 december 2013, waarin de gemachtigde stelt na het bezwaar van 4 oktober 2010 niets meer van de Belastingdienst/Toeslagen te hebben vernomen, had de rechtbank kunnen opmaken dat het verzoek van 17 juni 2011 de gemachtigde niet bekend was. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hem niet geïnformeerd dat hij in afwachting was van een uitspraak van de Afdeling en heeft pas op 23 april 2014 het besluit op bezwaar genomen. Aan [appellante] is dan ook ten onrechte geen schadevergoeding toegekend wegens schending van de redelijke termijn op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, althans het rechtszekerheidsbeginsel, aldus [appellante].
5.1. [appellante] heeft naar aanleiding van de brief van 17 juni 2011 de Belastingdienst/Toeslagen een antwoordformulier toegezonden, waarin zij ermee heeft ingestemd dat het bezwaar conform de uitspraak van de Afdeling wordt afgehandeld en dat zij een beslissing op haar bezwaar zal ontvangen nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan. Niet kan worden vastgesteld dat de brief van 17 juni 2011 destijds ook naar de gemachtigde van [appellante] is gestuurd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit artikel 2:1 van de Awb volgt dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met een belanghebbende in beginsel via de gemachtigde loopt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat dit in dit geval niet betekent dat [appellante] niet kan worden gehouden aan haar schriftelijke instemming met het opschorten van de beslistermijn, nu niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan [appellante] de brief van 17 juni 2011 niet aan haar gemachtigde had kunnen voorleggen. Voorts heeft [appellante] niet gesteld dat zij door de omstandigheid dat de brief van 17 juni 2011 niet aan haar gemachtigde is gestuurd in haar procedurele belangen is geschaad. Onder deze omstandigheden is de rechtbank op juiste gronden tot de conclusie gekomen dat de behandelingsduur met instemming van [appellante] is opgeschort en geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2015
97.