201505461/2/R2.
Datum uitspraak: 22 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], beiden wonend te Hattem (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]),
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], beiden wonend te Hattem (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]),
3. [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B], beiden wonend te Hattem,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Hattem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitloopgebied Assenrade" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 september 2015, waar [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B], vertegenwoordigd door mr. H. Martens, en de raad, vertegenwoordigd door M.V. ter Braak en G. Martens, beiden werkzaam bij de gemeente, en J. Poelstra, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [voorzitter] van de IJsvereniging Hattem, en [eigenaar] van Hondenschool Hattem, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van het uitloopgebied "Assenrade" te Hattem. Het plan voorziet in een multifunctionele recreatiebaan die in de winter als buitenijsbaan zal worden gebruikt (hierna: de recreatiebaan) met een verenigingsgebouw op de gronden met de bestemming "Sport". Voorts is op gronden met de bestemming "Groen" onder meer de aanleg van wandel- en fietspaden en een landschapspark toegestaan, en is voorzien in de verplaatsing van een hondenschool die thans ten zuidwesten van het plangebied, op het perceel [locatie 1], is gevestigd. Aan de overige gronden in het plangebied is de bestemming "Agrarisch" toegekend. Op die gronden is onder meer extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan, waaronder ingevolge de planregels, voor zover hier van belang, moet worden verstaan: gebruik dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.
3. Ter zitting is gebleken dat verzoekers zich voornamelijk tegen het plan richten omdat zij vrezen dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen door de in het plan voorziene ontwikkelingen wordt aangetast. Daartoe voeren zij aan dat door het gebruik van de in het plan voorziene recreatiebaan, temeer nu aldaar evenementen zijn toegestaan, geluidsoverlast ontstaat. De IJsvereniging Hattem heeft ter zitting aangegeven dat zij op korte termijn een omgevingsvergunning voor de realisatie van de recreatiebaan aan zal vragen.
[verzoeker sub 1] betoogt daarnaast dat ook door het toestaan van extensief dagrecreatief medegebruik op de gronden met de bestemming "Agrarisch" overlast zal ontstaan. Voorts stelt hij dat door de aanwezigheid van de verhoogde spoorlijn weerkaatsing van geluid plaatsvindt. Gelet daarop had de raad akoestisch onderzoek moeten verrichten, aldus [verzoeker sub 1].
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niet tot onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van verzoekers leiden. Daarbij wijst de raad erop dat in de planregels, juist met het oog op de belangen van omwonenden, diverse beperkingen aan het gebruik van de gronden zijn gesteld, onder meer met betrekking tot de omvang en frequentie van evenementen. Voorts heeft de raad de gevolgen van de recreatiebaan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden bezien aan de hand van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 en geconstateerd dat aan de ingevolge die brochure geldende richtafstand van 50 m wordt voldaan. Daarnaast heeft de raad erop gewezen dat te allen tijde aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer moet worden voldaan.
Met betrekking tot de vrees van [verzoeker sub 1] dat door extensief dagrecreatief medegebruik van de agrarische gronden die aan zijn perceel grenzen overlast ontstaat, heeft de raad gesteld dat dit gebruik van de gronden alleen ondergeschikt aan de functie van de bestemming mag plaatsvinden en dat derhalve geen overlast is te verwachten. Voorts mogen op deze gronden toegestane paden alleen worden aangelegd ter plaatse van de aanduiding "pad". De kortste afstand tussen die aanduiding in de verbeelding en de percelen van verzoekers bedraagt meer dan 100 m. Ook in zoverre valt derhalve geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat te verwachten, aldus de raad.
3.2. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] wonen op de percelen [locatie 2], onderscheidenlijk [locatie 3]. De afstand tussen deze percelen en de gronden waaraan in het plan de bestemming "Sport" is toegekend bedraagt ongeveer 150 m. [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] wonen op het perceel [locatie 4], dat op ongeveer 245 m van de gronden met de bestemming "Sport" ligt. Mede gelet op deze afstanden, en in aanmerking genomen dat in de planregels diverse beperkingen zijn gesteld aan het gebruik van de gronden met de bestemming "Sport" in verband met het voorkomen van geluidsoverlast, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in zoverre niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van verzoekers leidt. Derhalve bestaat naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter evenmin aanleiding om [verzoeker sub 1] te volgen in zijn stelling dat de raad akoestisch onderzoek had moeten verrichten. Voor zover hij erop heeft gewezen dat door de aanwezigheid van de verhoogde spoorlijn reflectie van het geluid plaatsvindt, acht de voorzieningenrechter, in aanmerking genomen de afstand van zijn woning tot de spoordijk van ongeveer 270 m, voorshands niet aannemelijk gemaakt dat dit een zodanig versterkend effect zal hebben dat ter plaatse van zijn woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig zal zijn. Evenmin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om [verzoeker sub 1] in zijn betoog ten aanzien van het toestaan van extensief dagrecreatief medegebruik op de gronden met de bestemming "Agrarisch" te volgen, nu gelet op de beperkte ruimtelijke uitstraling van dergelijk gebruik en de beperkingen die daaraan in de planregels zijn gesteld voorshands niet zodanige overlast valt te verwachten dat het woon- en leefklimaat hierdoor onaanvaardbaar wordt aangetast.
4. Volgens verzoekers is het plan in strijd met artikel 2.7.4.2 van de Omgevingsverordening Gelderland, omdat de in het plan voorziene ontwikkelingen afbreuk doen aan de kernkwaliteiten van het gebied als Nationaal Landschap.
5. Ingevolge artikel 2.7.4.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland, zoals dat luidde ten tijde van belang, maakt een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap en buiten de Groene Ontwikkelingszone, het Gelders Natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.
Ingevolge het tweede lid zijn in afwijking van het bepaalde in het eerste lid activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken mogelijk: als er geen reële alternatieven zijn; er sprake is van redenen van groot openbaar belang; en er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.
5.1. Niet in geschil is dat het plangebied in een gebied ligt dat is aangewezen als Nationaal Landschap. In de plantoelichting heeft de raad uiteengezet hoe het plan zich verhoudt tot de kernkwaliteiten van het landschap waarvoor het gebied is aangewezen. Volgens de raad blijven de kernwaarden van het gebied intact, doordat de openheid van het gebied behouden blijft en afstand wordt bewaard tot de bestaande lintstructuur in het gebied. Aanvullende bebouwing zoals het verenigingsgebouw wordt zodanig vormgegeven dat het gebouw een ondergeschikt element vormt in het open landschap. Vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en de rivier met uiterwaarden blijft behouden door de afstand van de ontwikkeling tot de bestaande dijk. De kernkwaliteiten rust, ruimte en donkerte worden zoveel mogelijk behouden door de voorzieningen in de nabijheid van de spoorzone te situeren en door in de planregels eisen aan de verlichting in het plangebied te stellen, aldus de raad. Voorts heeft de raad erop gewezen dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland in zijn overlegreactie van 23 februari 2015, die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, heeft medegedeeld dat de provinciale belangen die aan de orde zijn, goed in het plan zijn verwerkt. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het standpunt van de raad, dat ook met de in het plan voorziene ontwikkelingen de kernkwaliteiten van het gebied behouden blijven, vooralsnog toereikend gemotiveerd.
6. [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] betogen dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid voor landschapsontwikkeling, dat met name is neergelegd in het Landschapsontwikkelingsplan, vastgesteld door de raad op 24 oktober 2011. Daartoe wijzen zij erop dat in het Landschapsontwikkelingsplan is bepaald dat het gebied een blijvend open en groen gebied vormt dat gevrijwaard is van verstedelijking.
6.1. De raad stelt dat uit de omschrijving van het uitloopgebied "Assenrade" in het Landschapsontwikkelingsplan kan worden opgemaakt dat sprake is van een zonering binnen het gebied. Het deel ten westen van de Gapersweg moet open blijven, terwijl het oostelijk deel van het gebied deel uitmaakt van de meer verdichte oeverwal en waar derhalve ruimte bestaat voor een diversiteit aan groene en rode functies. In dat kader moet de zinsnede uit het Landschapsontwikkelingsplan dat het gebied gevrijwaard moet blijven van verstedelijking, volgens de raad dan ook zo worden gelezen dat in het gebied geen woningbouw mag worden ontwikkeld, maar dat ondergeschikte stedelijke functies zoals een landschapspark met een recreatiebaan wel zijn toegestaan. Dergelijke functies versterken het karakter van het oeverwallenlandschap dat contrasteert met het open polderlandschap ten westen van de Gapersweg en waarborgen daarmee de landschappelijke overgang, aldus de raad. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] hebben aangevoerd voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met het Landschapsontwikkelingsplan, temeer nu in het Landschapsontwikkelingsplan als streefbeeld is opgenomen dat in het gebied evenementen plaatsvinden, alsmede dat een buitenijsbaan en landschappelijke, recreatieve en educatieve functies worden gerealiseerd.
7. [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] betogen dat de raad de ruimtelijke inpasbaarheid van evenementen met betrekking tot de verkeerstoename en parkeergelegenheid onvoldoende heeft onderzocht en vrezen dat op de parallelweg van de Geldersedijk verkeersonveilige situaties ontstaan. Voorts stellen zij dat de raad de parkeerbehoefte bij regulier gebruik van de recreatiebaan te laag heeft ingeschat.
7.1. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat binnen het plangebied 40 vaste parkeerplaatsen worden verwezenlijkt, maar dat indien een grotere behoefte aan parkeergelegenheid bestaat ook op andere gronden in het plangebied kan worden geparkeerd. Hiermee is de parkeercapaciteit ook bij evenementen toereikend en zal ook indien de benodigde parkeercapaciteit bij regulier gebruik te laag is ingeschat geen parkeerprobleem ontstaan, aldus de raad. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding om aan de juistheid van het standpunt van de raad te twijfelen. Daartoe is van belang, dat de oppervlakte van de gronden met de bestemming "Groen" en de aanduiding "parkeerterrein", waarop ingevolge de planregels een parkeerterrein is toegestaan, meer dan 2.000 m2 bedraagt en dat in elk geval 40 parkeerplaatsen en voor zover nodig meer parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden. Voorts is van belang dat ingevolge de planregels ook ter plaatse van de bestemming "Sport" parkeervoorzieningen kunnen worden verwezenlijkt. Onder die omstandigheden geeft de enkele stelling van [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] dat de raad de parkeercapaciteit te laag heeft ingeschat, wat daar verder ook van zij, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de verwachting dat de in het plan voorziene ontwikkelingen zodanige parkeeroverlast zullen veroorzaken dat de raad het plan in redelijkheid niet heeft kunnen vaststellen zonder in een nadere regeling voor parkeren te voorzien.
7.2. Met betrekking tot de verkeerstoename en verkeersveiligheid overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Niet in geschil is dat de verkeersintensiteit op de parallelweg langs de Geldersedijk door de verwezenlijking van de in het plan voorziene ontwikkelingen toeneemt, nu de parallelweg in de huidige situatie uitsluitend voorziet in de ontsluiting van de woningen aan de Geldersedijk en de Gapersweg. In het memo "Notitie verkeersmaatregelen parallelweg Geldersedijk" van adviesbureau Rho van 13 mei 2015, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, staat dat de met de in het plan voorziene ontwikkelingen verwachte verkeersintensiteit in voldoende mate afgewikkeld kan worden. Gelet hierop, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de verwachte verkeerstoename onvoldoende heeft onderzocht. Voorts heeft de raad onweersproken gesteld dat de verkeersveiligheid niet wordt aangetast doordat een alternatieve fietsroute wordt gerealiseerd en dat hij indien nodig ook andere maatregelen kan treffen om de verkeersveiligheid te verhogen, zodat de voorzieningenrechter evenmin aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersveiligheid door de in het plan voorziene ontwikkelingen in het geding komt.
8. [verzoeker sub 2] betoogt dat het onderzoek naar de effecten van de in het plan voorziene ontwikkelingen op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden gebreken vertoont en dat niet is uitgesloten dat door het plan significante gevolgen optreden.
8.1. Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied "Rijntakken" (deelgebied Uiterwaarden IJssel). Op ongeveer 2 km afstand, aan de andere kant van Hattem, ligt het Natura 2000-gebied "De Veluwe". De raad heeft de gevolgen van de in het plan voorziene ontwikkelingen op deze Natura 2000-gebieden onderzocht. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Hattem, Uitloopgebied Assenrade - Voortoets Natuurbeschermingswet 1998" van 15 januari 2015 (hierna: de voortoets) en in het memo "Aanvulling voortoets Uitloopgebied Assenrade" van 21 mei 2015 (hierna: de aanvullende voortoets). In de voortoets worden de instandhoudingsdoelstellingen van de gebieden en de ligging van de stikstofgevoelige habitattypen in de omgeving van het plangebied weergegeven. In de aanvullende voortoets zijn de uitkomsten van een berekening van de stikstofdepositie neergelegd.
8.2. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat [verzoeker sub 2] op ongeveer 1,8 km afstand van het Natura 2000-gebied "De Veluwe" woont, en dat de bebouwing van een deel van Hattem tussen zijn woning en het Natura 2000-gebied ligt. Gelet hierop, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat [verzoeker sub 2] in de onmiddellijke nabijheid van het Natura 2000-gebied "De Veluwe" woont. Derhalve bestaat geen duidelijke verwevenheid van zijn individuele belang bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving met de algemene belangen die de Natuurbeschermingswet 1998 beoogt te beschermen, zodat de betrokken normen in zoverre kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen als omwonende van de in het plan voorziene ontwikkelingen. De voorzieningenrechter gaat er op voorhand van uit dat het beroep van [verzoeker sub 2] in zoverre dan ook niet tot een vernietiging van het plan zal leiden.
Nu [verzoeker sub 2] op ongeveer 450 m van het Natura 2000-gebied "Rijntakken" woont, gaat de voorzieningenrechter er vooralsnog van uit dat de betrokken normen in zoverre wel tot bescherming van zijn belangen als omwonende strekken. In de aanvullende voortoets wordt geconcludeerd dat de maximale projectbijdrage een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen vormt dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten optreden en zeker geen sprake is van significante negatieve gevolgen, waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied "Rijntakken" in gevaar zouden kunnen komen. Gelet op het voorgaande, en in aanmerking genomen dat [verzoeker sub 2] geen gegevens heeft overgelegd die desondanks zouden kunnen wijzen op relevante gevolgen voor het betrokken Natura 2000-gebied, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de raad er vanuit heeft mogen gaan dat significante negatieve effecten van het plan op het Natura 2000-gebied "Rijntakken" zijn uitgesloten.
9. [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] betogen dat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, nu in het plangebied een steenuil voorkomt en deze soort op de Rode Lijst staat. Volgens [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] stelt de raad zich ten onrechte op het standpunt dat voor de ingrepen in het uitloopgebied al een ontheffing is verleend.
9.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden of al is verleend, in beginsel pas aan de orde komen in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Tijdens de voorbereiding van het plan is in verband met de aanwezigheid van beschermde soorten, waaronder de steenuil, een veldinventarisatie verricht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Veldinventarisatie beschermde soorten ter plaatse van en direct rond uitloopgebied Assenrade" van Adviesbureau Mertens van juni 2015 (hierna: het ecologisch rapport), dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. In het ecologisch rapport staat dat de steenuil in het uitloopgebied voorkomt. Voorts staat in het ecologisch rapport dat voor de ontwikkeling van de woonwijk Assenrade in 2013 een ontheffing van de bepalingen van de Ffw in verband met de aanwezigheid van de steenuil is verleend. Bij de ontheffingsaanvraag is een schetsplan voor het uitloopgebied "Assenrade" overgelegd, en is de inrichting van een deel van het gebied als compenserende maatregel ten behoeve van de ontheffing voorgesteld. Gelet hierop, komt de fysieke realisatie van het landschapspark de steenuil ten goede en staat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg, aldus het ecologisch rapport. De raad heeft ter zitting verduidelijkt dat ook indien zou blijken dat voor de ingrepen in het uitloopgebied "Assenrade" een aparte ontheffing op grond van de Ffw zou moeten worden aangevraagd, de verwachting is dat deze kan worden verleend. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding om aan de juistheid van dit standpunt van de raad te twijfelen. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] hebben betoogd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
10. [verzoeker sub 2] betoogt voorts dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) van toepassing is op het plan, omdat de voorziene buitenijsbaan is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Volgens [verzoeker sub 2] heeft de raad niet onderzocht en in de plantoelichting aangetoond dat een regionale behoefte aan de ontwikkelingen bestaat, en of deze niet binnen bestaand stedelijk gebied konden worden voorzien.
[verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] betogen dat alleen de behoefte aan een buitenijsbaan, en niet de behoefte aan de permanent verharde recreatiebaan is bezien.
10.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
10.2. In de plantoelichting is een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Daarin wordt - samengevat weergegeven - geconcludeerd dat actuele regionale behoefte aan de voorziene buitenijsbaan bestaat en de behoefte door het multifunctionele karakter van de baan alleen maar wordt vergroot, dat in bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is en andere locaties die zijn verkend ongeschikt zijn gebleken, en dat het plangebied goed wordt ontsloten. Gelet hierop mist het betoog van [verzoeker sub 2] feitelijke grondslag.
Voor zover de in het plan voorziene recreatiebaan al kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, geeft het aangevoerde, mede gelet op de omstandigheid dat met het plan is beoogd de verplaatsing van een lokale, bestaande buitenijsbaan mogelijk te maken die daarnaast buiten het winterseizoen voor andere sporten kan worden gebruikt, voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat uit de plantoelichting onvoldoende blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte en het plan in zoverre in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld.
11. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Plambeck
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2015
159-820.