ECLI:NL:RVS:2015:3068

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
201502443/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursdwangkosten voor ontmanteling hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], wonend te Hoensbroek, tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 februari 2015. De rechtbank had het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen, dat de kosten voor de toepassing van bestuursdwang voor het ontmantelen van een hennepkwekerij op het perceel te Heerlen had vastgesteld, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen een later besluit ongegrond verklaard. Het college had de kosten voor de bestuursdwang vastgesteld op € 1.867,62, maar dit bedrag werd later verlaagd naar € 1.543,49 na het gegrond verklaren van het bezwaar van [appellant].

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de kosten niet geheel op hem kunnen worden verhaald, omdat er geen noodzaak was voor spoedeisende bestuursdwang en hij niet de kans heeft gekregen om zelf de hennepkwekerij te ontmantelen. Hij stelt ook dat de kosten onvoldoende gespecificeerd zijn en dat het college teveel manuren in rekening heeft gebracht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank de argumenten van [appellant] terecht niet heeft meegenomen in haar beoordeling, omdat deze niet tijdig waren ingediend. De Afdeling concludeert dat de kosten van de bestuursdwang terecht zijn vastgesteld en dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201502443/1/A3.
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 februari 2015 in zaak nr. 14/1213 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2013 heeft het college de kosten voor de toepassing van bestuursdwang voor het ontmantelen van een hennepkwekerij op het perceel [locatie] te Heerlen (hierna: het perceel) vastgesteld op € 1.867,62.
Bij besluit van 28 februari 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 juni 2014 heeft het college het besluit van 28 februari 2014 gewijzigd, het bezwaar alsnog gegrond verklaard en de kosten voor de toepassing van de bestuursdwang vastgesteld op € 1.543,49.
Bij uitspraak van 13 februari 2015 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] gericht tegen het besluit van 28 februari 2014 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep gericht tegen het besluit van 13 juni 2014 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M. McKernan, advocaat te Sittard, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge het zesde lid stelt het bestuursorgaan de hoogte van de verschuldigde kosten vast.
2. [appellant] betoogt dat de kosten van de toegepaste bestuursdwang niet, althans niet geheel, op hem kunnen worden verhaald. Hij voert daartoe aan dat er geen noodzaak was om spoedeisende bestuursdwang toe te passen en dat hem niet de mogelijkheid is geboden zelf de hennepkwekerij te ontmantelen. Hij heeft voorts aan alle instanties zijn medewerking verleend. Nu hij de sleutels aan de politie heeft gegeven, zijn de kosten van de slotenmaker ten onrechte in rekening gebracht. De kosten zijn verder onvoldoende gespecificeerd, aldus [appellant].
2.1. Dit betoog is louter een herhaling van wat [appellant] bij de rechtbank heeft aangevoerd. Deze is in de aangevallen uitspraak hierop ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] niet aangevoerd, dat en waarom de desbetreffende overwegingen onjuist, dan wel onvolledig zijn. Het onder 2 aangevoerde geeft daarom geen aanleiding om die uitspraak te vernietigen.
3. [appellant] voert aan dat het college teveel manuren voor de ontmanteling van de hennepkwekerij in rekening heeft gebracht. Het aantal opgegeven manuren zoals vermeld op de factuur van het ontmantelingsbedrijf stemt niet overeen met het aantal manuren vermeld op het rapportageformulier ontmanteling hennepkwekerij van het college. Hij betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte deze ter zitting naar voren gebrachte stelling wegens strijd met de goede procesorde niet bij de beoordeling heeft betrokken. Hij voert daartoe aan dat dit een nadere invulling was van zijn betoog dat de totale kosten van de toegepaste bestuursdwang bovenmatig zijn en dat zowel het college als de rechtbank het teveel aan manuren, gelet op dat betoog, ook zelf had kunnen opmerken, aldus [appellant].
3.1. Ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.
In zijn beroepschrift heeft [appellant] betoogd dat de kosten van de toegepaste bestuursdwang bovenmatig hoog zijn. Ter zitting bij de rechtbank heeft hij dit betoog voor het eerst nader gemotiveerd met zijn argument over het aantal manuren. De Afdeling stelt vast dat [appellant] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk was deze voor het eerst ter zitting gevoerde motivering eerder aan te voeren, zodat het college, indien nodig, navraag had kunnen doen bij het ontmantelingsbedrijf en niet werd belemmerd daarop adequaat te reageren. Derhalve heeft de rechtbank de eerst ter zitting aangevoerde nadere motivering wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing mogen laten. Dat het college en de rechtbank volgens [appellant] zelf hadden kunnen constateren dat de factuur onjuist is, maakt dit niet anders, omdat binnen de begrenzing die voortvloeit uit het bestreden besluit en de vordering, de feitelijke grondslag van het geding in beginsel wordt bepaald door hetgeen partijen hebben aangevoerd.
Nu [appellant] deze nadere motivering in hoger beroep wel tijdig heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding deze bij haar beoordeling van het geschil buiten beschouwing te laten. Dat, zoals het college stelt, deze motivering reeds in een eerdere fase van de procedure naar voren had kunnen worden gebracht, maakt dit niet anders, nu de nadere motivering ziet op een eerder in de procedure ingenomen standpunt.
3.2. [appellant] heeft terecht aangevoerd dat er een discrepantie bestaat tussen de opgegeven manuren op de factuur van het ontmantelingsbedrijf en die op het rapportageformulier van het college. Ter zitting heeft het college verklaard dat het met het ontmantelingsbedrijf heeft afgesproken dat vanaf 09:30 uur twee ruimploegen van twee personen op afroep ter beschikking zouden staan. Het aantal ruimploegen is gebaseerd op de omvang van de te ontmantelen kwekerij. Bij het betreden van het pand heeft de politie een vuurwapen aangetroffen, waardoor de ontmanteling van de hennepkwekerij door het in te stellen strafrechtelijk onderzoek diende te worden uitgesteld. Later op de dag is de kwekerij alsnog ontmanteld. Het ontmantelingsbedrijf heeft deze wachttijd mede in rekening gebracht, aldus het college. In totaal hebben daardoor vier personen van het ontmantelingsbedrijf gedurende zeven uren beschikbaar gestaan, hetgeen overeenkomt met de op de factuur opgegeven manuren. Anders dan [appellant] heeft betoogd heeft het college ook de wachttijd aan [appellant] in rekening mogen brengen. De omstandigheid dat de ontmanteling door het aantreffen van een vuurwapen diende te worden uitgesteld, kon niet door het college worden voorzien en dient voor rekening en risico van [appellant] te komen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Borman w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
280-773.