ECLI:NL:RVS:2015:3060

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
201407116/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot vervallen tenaamstelling voertuig onder curatele

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 juli 2014, waarin het beroep tegen een besluit van de RDW ongegrond werd verklaard. De RDW had op 15 januari 2013 het verzoek van de curator van [appellant] om de tenaamstelling van een voertuig te laten vervallen afgewezen. De curator stelde dat [appellant] ten tijde van de tenaamstelling onder curatele stond en derhalve onbekwaam was om rechtshandelingen te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de tenaamstelling niet vernietigbaar was, maar het hoger beroep van [appellant] werd gegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de tenaamstelling van het voertuig een eenzijdige rechtshandeling is die ingevolge artikel 3:32, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek nietig is, omdat [appellant] onbekwaam was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van de RDW werd herroepen. De RDW werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201407116/1/A1.
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 juli 2014 in zaak nr. 13/1937 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemeen directeur van de RDW, afdeling Juridische en Bestuurlijke Zaken (lees: de directie van de Dienst Wegverkeer) (hierna: RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2013 heeft de RDW het verzoek van de curator van [appellant] om de tenaamstelling van het voertuig met kenteken [..-..-..] te laten vervallen, afgewezen.
Bij besluit van 10 mei 2013 heeft de RDW het door de curator van [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 15 januari 2013 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 18 juli 2014 heeft de rechtbank het door de curator van [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de curator van [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. L.G.J. Mestrini, advocaat te Heerlen, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Na deze zitting is de zaak door de enkelvoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een meervoudige kamer.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. [appellant] heeft op 1 november 2012 bij de RDW een auto op zijn naam laten zetten. De curator van [appellant] heeft bij brieven van 19 november 2012 en 27 november 2012 de nietigheid van deze overschrijving ingeroepen, omdat [appellant] ten tijde van de overschrijving van de auto onder curatele stond. In het besluit van 15 januari 2013, dat bij besluit van 10 mei 2013 in stand is gelaten, heeft de RDW het verzoek van [appellant] om de tenaamstelling van het voertuig te laten vervallen, afgewezen. Aan het besluit van 10 mei 2013 heeft de RDW ten grondslag gelegd dat in artikel 40 van het Kentekenreglement (hierna: het Kr) de procedures omtrent het wijzigen van de tenaamstelling zijn vastgelegd en dat alleen ingeval de verplicht voorgeschreven procedures tot wijziging van de tenaamstelling niet meer kunnen worden gevolgd, een beroep kan worden gedaan op artikel 40, tweede lid, van het Kr. Van een dergelijke situatie is volgens de RDW niet gebleken. De RDW heeft zich in het besluit van 10 mei 2013 voorts op het standpunt gesteld dat een ondercuratelestelling niet kan worden aangemerkt als een weigeringsgrond ingevolge de artikelen 48 en 49 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), zodat de RDW niet gehouden was de afgifte van het kentekenbewijs aan [appellant] te weigeren.
2. Ingevolge artikel 1:378, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW), zoals dat luidde ten tijde van belang, kan een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld wegens de in dat artikel onder a tot en met c genoemde gronden.
Ingevolge artikel 1:381, eerste lid, werkt de curatele met ingang van de dag waarop zij is uitgesproken.
Ingevolge het tweede lid is de onder curatele gestelde van dat tijdstip onbekwaam rechtshandelingen te verrichten voor zover de wet niet anders bepaalt.
Ingevolge artikel 3:32, tweede lid, van het BW is een rechtshandeling van een onbekwame vernietigbaar. Een eenzijdige rechtshandeling van een onbekwame, die niet tot één of meer bepaalde personen gericht was, is echter nietig.
Ingevolge artikel 3:33 vereist een rechtshandeling een op rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.
Ingevolge artikel 3:59 vinden de bepalingen van titel 2 van Boek 3 van het BW buiten het vermogensrecht overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de tenaamstelling van een voertuig moet worden aangemerkt als een rechtshandeling, nu deze leidt tot rechtsgevolgen, die onder meer bestaan uit de verplichting om te voldoen aan de voertuigverplichtingen en de verschuldigdheid om geldboetes te voldoen in geval verkeersovertredingen met het voertuig worden geregistreerd. Volgens hem heeft deze rechtshandeling een meerzijdig karakter, omdat de tenaamstelling alleen na indiening van een aanvraag kan plaatsvinden. Nu [appellant] ten tijde van de tenaamstelling onder curatele was gesteld en derhalve onbekwaam was tot het verrichten van rechtshandelingen, is de tenaamstelling van het voertuig volgens hem ingevolge artikel 3:59 gelezen in verbinding met artikel 3:32, tweede lid, van het BW een vernietigbare rechtshandeling.
3.1. Niet in geschil is dat [appellant] op 1 november 2012 onder curatele stond. Ingevolge artikel 1:381, tweede lid, van het BW was hij op die datum derhalve onbekwaam rechtshandelingen te verrichten voor zover de wet niet anders bepaalt.
Ingevolge de in artikel 3:59 van het BW neergelegde schakelbepaling is artikel 3:32, tweede lid, van het BW in deze zaak van overeenkomstige toepassing nu de aard van de rechtsverhouding zich daartegen niet verzet. Artikel 3:32, tweede lid, van het BW bepaalt dat een rechtshandeling van een onbekwame vernietigbaar is. Een eenzijdige rechtshandeling van een onbekwame is echter nietig. Van belang is derhalve vast te stellen of de tenaamstelling van een voertuig een rechtshandeling is. Indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord, is vervolgens van belang of deze rechtshandeling een eenzijdig of een meerzijdig karakter heeft.
3.2. [appellant] betoogt terecht dat de tenaamstelling van een voertuig moet worden gekwalificeerd als een rechtshandeling. Een verzoek om tenaamstelling bestaat uit een op rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard en die onder meer tot gevolg heeft dat de tenaamgestelde aan de voertuigverplichtingen moet voldoen. Nu de RDW bij een verzoek om tenaamstelling lijdelijk is en slechts controleert of aan de formele vereisten uit de artikelen 48 en 49 van de WVW 1994 wordt voldaan, moet deze rechtshandeling, anders dan [appellant] betoogt, niet als een meerzijdige, maar als een eenzijdige rechtshandeling worden gekwalificeerd. De tenaamstelling van de auto door [appellant] is dan ook een eenzijdige rechtshandeling door een onbekwame. Deze rechtshandeling is ingevolge artikel 3:32, tweede lid, van het BW nietig. De rechtbank heeft dat in de aangevallen uitspraak niet onderkend.
Het betoog slaagt. Hetgeen [appellant] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 mei 2013 van de RDW alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 1:381, tweede lid, gelezen in verbinding met de artikelen 3:32, tweede lid, en 3:59 van het BW voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 15 januari 2013 zal worden herroepen. Nu de tenaamstelling nietig is, is het aan de RDW de handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om deze nietigheid in de systemen van de RDW te verwerken. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. De RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 juli 2014 in zaak nr. 13/1937;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer van 10 mei 2013, kenmerk BZW 13.0137/bob;
V. herroept het besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer van 15 januari 2013, kenmerk 3 S-0242h;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de directie van de Dienst Wegverkeer aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Borman w.g. Duifhuizen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
724.