201501385/1/V6.
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 januari 2015 in zaak nr. 14/3625 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 21 juli 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Bosma, advocaat te Assen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Magram-Tetteroo, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding) moet de verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte, overleggen. Van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten stelt de staatssecretaris vrij de verzoeker die in bewijsnood verkeert. Bewijsnood doet zich volgens de Handleiding voor indien de registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan of onvolledig zijn en wanneer in dat land geen stukken kunnen worden verkregen door de op dat moment bestaande politieke situatie. In bewijsnood is voorts de verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin die autoriteiten gemotiveerd aangeven waarom zij de verzoeker niet in het bezit kunnen stellen van een geldig buitenlands reisdocument. Indien de verzoeker voormelde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan ter verkrijging van een geldig buitenlands reisdocument.
2. [appellante] heeft gesteld dat zij op 22 januari 1984 te Grozny (Republiek Tsetsjenië) is geboren, dat zij in 1995 met haar moeder naar Moskou (Rusland) is verhuisd en dat zij van 1995 tot 1998 in Ramenskoye (Rusland) en van 1998 tot 2000 in Zuid-Butova (Rusland) heeft gewoond.
3. De staatssecretaris heeft aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat [appellante] haar identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond, nu zij bij het verzoek geen gelegaliseerde dan wel van apostille voorziene geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd. De staatssecretaris heeft zich verder op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in bewijsnood verkeert, omdat zij niet al het mogelijke heeft gedaan om deze documenten te verkrijgen. [appellante] heeft weliswaar stukken overgelegd waaruit volgt dat zij niet in geraadpleegde registers voorkomt, maar aan die stukken kan niet de door haar voorgestane betekenis worden toegekend, nu zij geen enkel steunbewijs heeft overgelegd ter zake van de door haar gestelde persoons- en/of verblijfsgegevens, zodat twijfel bestaat of op basis van de juiste gegevens onderzoek is verricht. Verder heeft [appellante] niet aangetoond dat zij een - professionele - derde heeft ingeschakeld ter verkrijging van de gevraagde documenten. Evenmin heeft zij aangetoond dat zij niet zelf naar Rusland kan afreizen ter verkrijging van de documenten, aldus de staatssecretaris.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zijn standpunt terecht heeft ingenomen. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, in dit verband het volgende overwogen. In de brief van het bestuur van de burgerlijke stand van de Republiek Tsjetsjenië van 24 oktober 2012 staat dat in de archieven geen gegevens voorkomen omtrent de registratie van de geboorte van [appellante] in 1984. Hierin staat echter niet dat de registers van de burgerlijke stand over het jaar 1984 niet volledig zijn, dat is gezocht op de personalia van [appellante] in andere jaren dan het jaar 1984 en dat is gezocht op de personalia van de ouders. In de brief van de ambassade van de Russische Federatie in Nederland, die is opgesteld in antwoord op de brief van [appellante] van 19 maart 2013, staat dat [appellante] onder meer haar registratieadres in Rusland in 1992 moet vermelden om haar Russische nationaliteit te kunnen bevestigen en vervolgens een Russisch paspoort te kunnen aanvragen. [appellante] heeft in haar beroepschrift echter niet gemotiveerd waarom zij dit registratieadres niet kan geven. In de brief van het bestuur van de burgerlijke stand van Ramenskoye van 23 maart 2011 staat dat over de periode van 1 januari 1995 tot heden geen registraties bekend zijn met betrekking tot de door [appellante] opgegeven personalia van haar en haar moeder. Hierin staat echter niet dat de archieven in Moskou niet (meer) volledig zijn. In de email van de door [appellante] ingeschakelde advocaat in Rusland (hierna: de advocaat) van 16 april 2013 staat niet dat de archieven van de door de advocaat geraadpleegde scholen in Ramenskoye niet (meer) volledig zijn. Verder heeft [appellante] in het beroepschrift niet gemotiveerd waarom zij geen actie heeft ondernomen op de wijze als omschreven in de brief van de ambassade van de Russische Federatie in Nederland van 19 december 2013.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij niet heeft aangetoond dat zij in bewijsnood verkeert. Zij voert aan dat de rechtbank ten onrechte niet het standpunt van de staatssecretaris over voormelde stukken heeft beoordeeld, maar zich zelfstandig een oordeel over deze stukken heeft gevormd. Verder heeft zij met de door haar overgelegde stukken aangetoond dat zij al het mogelijke heeft gedaan om de gevraagde documenten te verkrijgen, aldus [appellante].
5.1. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank ten onrechte niet het standpunt van de staatssecretaris over voormelde stukken heeft beoordeeld, maar zich zelfstandig een oordeel daarover heeft gevormd, is terecht voorgedragen, maar leidt, gelet op het navolgende, niet tot het daarmee beoogde doel.
5.2. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 1 februari 2012 in zaak nr. 201107027/1/V6) volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten.
5.3. Ter ondersteuning van haar beroep op bewijsnood heeft [appellante] stukken overgelegd waaruit volgt dat zij de Russische autoriteiten in Grozny en Ramenskoye en de ambassade van de Russische Federatie in Nederland heeft aangeschreven om in het bezit te komen van de vereiste documenten. In de door haar overgelegde reacties van de Russische autoriteiten en de ambassade van de Russische Federatie staat dat [appellante] niet voorkomt in de (lokale) registers en dat niet kan worden vastgesteld of zij al dan niet de Russische nationaliteit bezit. Verder heeft [appellante] emails van de advocaat overgelegd. Hierin staat dat de advocaat namens haar heeft onderzocht of zij in bepaalde perioden in de registers van diverse scholen in Ramenskoye voorkomt, maar dat uit het onderzoek volgt dat [appellante] niet voorkomt in de registers van de desbetreffende scholen.
Bij voormelde onderzoeken hebben de Russische autoriteiten in Grozny en Ramenskoye, de ambassade van de Russische Federatie in Nederland en de advocaat in Ramenskoye gebruik gemaakt van de door [appellante] opgegeven persoons- en verblijfsgegevens. De staatssecretaris heeft terecht het standpunt ingenomen dat nu [appellante] geen enkel (steun)bewijs van deze gegevens heeft overgelegd, niet uit te sluiten is dat de onderzoeken op basis van (deels) onjuiste gegevens hebben plaatsgevonden, zodat aan de uitkomsten van de onderzoeken niet de waarde kan worden gehecht die [appellante] daaraan gehecht wenst te zien. [appellante] heeft naar gesteld tot haar zestiende in de Republiek Tsjetsjenië en Rusland gewoond en is daar in elk geval enige jaren naar school gegaan. Van [appellante] mag worden verlangd dat zij enig aanknopingspunt aanlevert met betrekking tot dit gestelde verblijf. Uit de stukken van de Russische autoriteiten en de ambassade van de Russische Federatie volgt verder niet dat deze [appellante] niet in het bezit willen of kunnen stellen van de gevraagde documenten.
De staatssecretaris heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij heeft getracht een - professionele - derde in te schakelen ter verkrijging van de documenten. Evenmin heeft zij aangetoond dat het voor haar onmogelijk is zelf naar Rusland af te reizen ter verkrijging van de vereiste documenten. Voor zover [appellante] ter zitting van de Afdeling heeft aangevoerd dat niet van haar mag worden verlangd naar Rusland af te reizen, gelet op het advies van het Bureau Medische Advisering van 23 april 2014 (hierna: het BMA-advies), haar financiële situatie, haar werk en de zorg voor haar kinderen, overweegt de Afdeling als volgt. In het BMA-advies staat dat [appellante] in staat is om te reizen, maar dat het haar wordt afgeraden naar de Republiek Tsjetsjenië te reizen. Hieruit volgt dat het voor [appellante] wel mogelijk is naar Rusland (Moskou) te reizen. Persoonlijke omstandigheden kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een beroep op bewijsnood. [appellante] heeft echter met de enkele stelling dat zij niet kan reizen, gelet op haar financiële situatie, haar werk en de zorg voor haar kinderen, niet gestaafd dat zich zodanige persoonlijke omstandigheden voordoen.
Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat de rechtbank terecht tot het eindoordeel is gekomen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de vereiste documenten, en derhalve evenmin heeft aangetoond dat zij in bewijsnood verkeert.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het, gelet op hetgeen onder 5.1 is overwogen, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Nasrullah-Oemar
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
404.