ECLI:NL:RVS:2015:3027

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
201410028/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte verklaring omtrent gedrag voor chauffeurskaart

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 5 november 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 21 maart 2014 de aanvraag van [appellant] voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor het verkrijgen van een chauffeurskaart afgewezen. Deze afwijzing was gebaseerd op een veroordeling van [appellant] op 8 januari 2014 wegens openlijke geweldpleging, waarvoor hij een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken kreeg opgelegd. De staatssecretaris oordeelde dat het belang van de samenleving bij de weigering van de VOG zwaarder woog dan het belang van [appellant] bij toewijzing, vooral gezien de aard van het delict en het korte tijdsverloop sinds de veroordeling.

Tijdens de zitting op 5 augustus 2015 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.W. van Rijmenam - van Oosterom, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. V. Chaudron. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris de VOG terecht had geweigerd, en voerde aan dat zijn belang bij verlening zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de samenleving. Hij stelde dat de rechtbank had miskend dat de straf die hem was opgelegd relatief licht was en dat hij slechts eenmaal in aanraking was gekomen met justitie.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de VOG te weigeren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de datum van de rechterlijke uitspraak in eerste aanleg had mogen hanteren bij de beoordeling van het subjectieve criterium. De aard van het delict, de korte tijd sinds de veroordeling en de ernst van de straf waren redenen voor de Afdeling om de beslissing van de staatssecretaris te bevestigen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201410028/1/A3.
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 5 november 2014 in zaken nrs. 14/3995 en 14/6222 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor het verkrijgen van een chauffeurskaart afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.W. van Rijmenam - van Oosterom, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. V. Chaudron, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor een VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, kan de minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens.
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 2013, 5409) (hierna: Beleidsregels) ontvangt de staatssecretaris ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem. Wanneer een aanvrager daarin voorkomt wordt de beoordeling of een VOG kan worden afgegeven verricht aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1.2 wordt als uitgangspunt om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt de datum van de rechterlijke uitspraak in eerste aanleg genomen. Wanneer tussen de pleegdatum en de datum van de rechterlijke uitspraak in eerste aanleg een langere periode is verstreken dan twee jaren geldt de pleegdatum als uitgangspunt, tenzij sprake is van een zedendelict en/of fraudedelict.
Volgens het screeningsprofiel "Taxibranche; chauffeurskaart" geldt voor aanvragen ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart een terugkijktermijn van vijf jaren.
Volgens paragraaf 3.2 van de Beleidsregels wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die over de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op de omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van een VOG. Omstandigheden van het geval die altijd bij de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 maart 2014 heeft de staatssecretaris de afgifte van een VOG geweigerd omdat [appellant] op 8 januari 2014 door de strafrechter is veroordeeld wegens openlijke geweldpleging tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft hij betrokken dat het tijdsverloop sinds deze veroordeling kort is, dat het vergrijp [appellant] door de strafrechter niet licht is aangerekend en dat het gepleegde strafbare feit naar zijn aard niet te verenigen is met het doel van de aanvraag. Gelet op die omstandigheden heeft de staatssecretaris zich, ondanks het feit dat [appellant] slechts eenmaal is veroordeeld, op het standpunt gesteld dat het belang om de risico’s voor de samenleving te beperken zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij toewijzing van een VOG. Dat [appellant] als gevolg van de weigering zijn baan als taxichauffeur zal verliezen is een gevolg dat inherent is aan de afwijzing en als zodanig verdisconteerd in de Beleidsregels, aldus de staatssecretaris.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de afgifte van een VOG terecht heeft geweigerd, aangezien zijn belang bij verlening zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij weigering ervan. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het gepleegde feit hem door de strafrechter licht is aangerekend nu hem een minder zware straf is opgelegd dan gebruikelijk. Daar komt bij dat hij in zijn hele leven slechts eenmaal in aanraking is gekomen met justitie en dat hij het feit niet heeft gepleegd in zijn hoedanigheid als taxichauffeur. Als gevolg van de weigering zal hij bovendien zijn baan verliezen. Verder is bij het subjectieve criterium ten onrechte uitgegaan van de datum van de rechterlijke uitspraak in eerste aanleg in plaats van de pleegdatum, aldus [appellant].
3.1. Het door [appellant] begane strafbare feit is gepleegd op 3 augustus 2012. Op 8 januari 2014 heeft de strafrechter hem veroordeeld. Tussen de pleegdatum en de datum waarop het vonnis is gewezen is minder dan twee jaren gelegen. Volgens paragraaf 3.1.2 van de Beleidsregels wordt in dat geval van de datum van de rechterlijke uitspraak in eerste aanleg uitgegaan. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris niet in redelijkheid van de datum van het vonnis heeft kunnen uitgaan bij de beoordeling in het kader van het subjectieve criterium. Er is slechts beperkt tijdsverloop tussen de veroordeling en de beoordeling van de aanvraag van [appellant] om afgifte van een VOG.
De veroordeling betreft een delict dat naar zijn aard zwaar is aangezien het gaat om een geweldsdelict. Dit delict is bij uitstek niet te verenigen met de functie van taxichauffeur. Het strafbare feit zal, indien herhaald, in de weg staan aan een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden van [appellant] als taxichauffeur. Dat het delict niet in de hoedanigheid als taxichauffeur is gepleegd doet daaraan niet af.
De rechtbank is [appellant] terecht niet gevolgd in het aangevoerde dat hem een lichte straf is opgelegd. Ter zitting bij de rechtbank heeft de staatssecretaris verklaard dat hij een taakstraf van meer dan 60 uren niet meer als licht aanmerkt. Dit standpunt heeft de rechtbank terecht niet onredelijk geacht. In dit geval heeft de strafrechter [appellant] een taakstraf van 120 uren opgelegd en daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf. Blijkens het vonnis heeft de strafrechter bij de motivering van de straf er rekening mee gehouden dat het gepleegde delict een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers was en dat [appellant] zeer lichtvaardig is overgegaan tot de bewezen verklaarde geweldshandelingen. Hieruit volgt dat de strafrechter hem het delict niet licht heeft aangerekend. Dat het Gerechtshof Amsterdam bij arrest van 3 september 2014 heeft volstaan met een veroordeling tot een taakstraf van 120 uren maakt dit niet anders, reeds omdat de bestuursrechter de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar dient te beoordelen naar de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit.
Gelet op het korte tijdsverloop sinds de veroordeling, de aard van het delict en de omstandigheid dat [appellant] geen lichte straf is opgelegd heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van [appellant] om een VOG te verkrijgen minder zwaar weegt dan de belangen van de samenleving bij de weigering daarvan. Dat [appellant] slechts eenmaal met justitie in aanraking is gekomen heeft de staatssecretaris wel betrokken in de besluitvorming, maar in redelijkheid niet doorslaggevend hoeven achten. De omstandigheid dat [appellant] door de weigering van de afgifte van een VOG zijn werk niet meer kan uitoefenen, met alle gevolgen van dien, is inherent aan de weigering en moet als zodanig verdisconteerd worden geacht in de Beleidsregels.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de staatssecretaris de afgifte van een VOG aan [appellant] terecht heeft geweigerd. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Van Altena w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
582-805.