201504543/1/V1.
Datum uitspraak: 18 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 mei 2015 in zaak nr. 14/25841 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2014 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om toestemming als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) voor het maken van woonkosten afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 mei 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.M. de Roo, advocaat te Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa) is het COa belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge het tweede lid kan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; hierna: de staatssecretaris) het COa taken als bedoeld in het eerste lid opdragen voor andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge het derde lid kan de staatssecretaris regels stellen over verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid.
De Rva 2005 strekt ter uitvoering van artikel 3, derde lid, van de Wet COa.
Artikel 3 van de Rva 2005 bepaalt aan welke categorieën asielzoekers of daarmee gelijk te stellen categorieën vreemdelingen het COa opvang biedt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Ingevolge het derde lid betaalt het COa buitengewone kosten slechts voor zover het vooraf aan de asielzoeker toestemming heeft verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
Ingevolge het vierde lid verleent het COa de toestemming, als bedoeld in het derde lid, uitsluitend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien. Ingevolge het achtste lid, zoals dat ten tijde van belang luidde, wordt onder buitengewone kosten als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder g, niet verstaan de kosten voor de huur van een woning dan wel de aan de huur van een woning gerelateerde kosten.
De toelichting op artikel 17, achtste lid, van de Rva 2005 (Stcrt. 2013, nr. 19768) vermeldt onder meer het volgende:
".. de huur van een woning of daaraan gerelateerde kosten [is] expliciet uitgesloten van buitengewone kosten die door het COa worden vergoed."
en
"Er is een nieuw onderdeel aan artikel 17 toegevoegd dat het bestendige beleid formaliseert dat de kosten die een asielzoeker maakt in verband met de huur van een woning niet als buitengewone kosten in de zin van artikel 9, eerste lid, onder g, kunnen worden aangemerkt. Dit laat overigens de mogelijkheid van een administratieve plaatsing onverlet. [..] De kosten die samenhangen met de huur van de woning in geval van administratieve plaatsing vallen gelet op het nieuwe onderdeel 8 niet onder de buitengewone kosten bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder g."
2. In de enige grief betoogt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gezien de toelichting op artikel 17, achtste lid, van de Rva 2005, de uitsluiting van woonkosten niet absoluut is en vergoeding van deze kosten onder bijzondere zwaarwegende omstandigheden mogelijk is.
2.1. De rechtbank heeft door aldus te oordelen niet onderkend dat artikel 17 van de Rva 2005 een algemeen verbindend voorschrift betreft en dat het COa daarvan niet kan afwijken. Zie in deze zin de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2007 in zaak nr. 200703222/1. Gelet hierop bestond, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, voor het COa geen aanleiding nader onderzoek te doen naar de door de vreemdeling gestelde onmogelijkheid van opvang in een asielzoekerscentrum. Dat het COa de vreemdeling desgevraagd administratief buiten een opvangvoorziening heeft geplaatst, wat de reden hiervoor ook is geweest, leidt op zichzelf, gelet op het dwingend karakter van voormeld artikel 17, achtste lid, niet tot een ander oordeel.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit van 17 oktober 2014 worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. De vreemdeling heeft aangevoerd dat artikel 17, achtste lid, van het Rva 2005 in dit geval in strijd is met een aantal internationale bepalingen, te weten de artikelen 3 en 8 van het EVRM, de artikelen 2, 3, 27 en 37 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, en de artikelen 17 en 31 van het Europees Sociaal Handvest, en om die reden buiten toepassing moet worden gelaten. Zij betoogt daartoe dat zich bijzondere zwaarwegende omstandigheden voordoen die voor haar en haar kinderen een medische noodzaak vormen voor verblijf buiten een opvangvoorziening. De haar en haar kinderen in Amsterdam geboden intensieve en noodzakelijke hulpverlening is in een asielzoekerscentrum niet beschikbaar. Zonder een bijdrage in de woonkosten verkeert haar gezin voorts beneden het bestaansminimum, aldus de vreemdeling.
4.1. Reeds omdat de vreemdeling niet heeft gestaafd dat plaatsing door het COa buiten een opvangvoorziening de enige adequate oplossing is voor de hulpvraag van de vreemdeling en de kinderen en het COa blijkens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank huisvesting in een asielzoekerscentrum aanbiedt, faalt de beroepsgrond.
5. Het inleidend beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 mei 2015 in zaak nr. 14/25841;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en
mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Groeneweg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2015
32.