201407017/1/A3.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juli 2014 in zaak nr. 14/286 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2013 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: een VOG) voor de functie van postsorteerder, afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 december 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.J.B.C. Maton, advocaat te Den Bosch, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T.J. Sterkenburg, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een VOG een verklaring van de minister van Veiligheid en Justitie dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor een VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels VOG NP-RP 2013 (Stcrt. 2013, 5409) ontvangt de staatssecretaris ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer een aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van een VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor een VOG is aangevraagd.
2. Aan het besluit van 12 december 2013 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat in het JDS is geregistreerd dat [appellant] op 29 juni 2012 wegens afpersing onder strafverzwarende omstandigheden is veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 137 dagen waarvan 120 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren (hierna: de veroordeling). De proeftijd is van kracht tot 13 juli 2014. Deze uitspraak is op 14 juli 2012 onherroepelijk geworden. Voorts is op 2 juni 2010 een zaak wegens medeplichtigheid aan poging tot diefstal onder strafverzwarende omstandigheden geseponeerd op grond van "dienstverlening" (hierna: het sepot).
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de weigering een VOG af te geven niet mede heeft kunnen baseren op het sepot. Hiertoe voert hij aan dat de Officier van Justitie hem bij brief van 14 augustus 2014 heeft meegedeeld dat het sepot tot stand is gekomen door een verwijzing naar Bureau Halt en dergelijke sepots niet in het JDS worden geregistreerd. Nu de weigering een VOG af te geven nog slechts berust op de veroordeling en de proeftijd op 13 juli 2014 is verstreken, moet de staatssecretaris alsnog een VOG aan hem afgeven, aldus [appellant]. Te meer nu in het JDS een onjuiste omschrijving van zijn veroordeling staat geregistreerd. Hij is immers veroordeeld wegens medeplegen van voorbereiding van afpersing en of diefstal onder strafverzwarende omstandigheden, aldus [appellant].
4. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak uitgegaan van de veroordeling wegens medeplegen van voorbereiding van afpersing en of diefstal onder strafverzwarende omstandigheden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dat strafbare feit, indien herhaald, een belemmering vormt voor de behoorlijke uitoefening van de functie van postsorteerder en aldus aan het objectieve criterium is voldaan. Zij heeft met juistheid overwogen dat met 'indien herhaald' niet wordt bedoeld dat de aanvrager het strafbare feit opnieuw zal plegen, maar dat het strafbare feit op zichzelf, afgezien van de persoon van de aanvrager, indien opnieuw gepleegd, een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie vormt. Dat de proeftijd op 13 juli 2014 is verstreken en [appellant] zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit, biedt derhalve geen grond voor het oordeel dat met de veroordeling niet aan het objectieve criterium is voldaan. Dat het sepot ten onrechte in het JDS is geregistreerd, laat voorts onverlet dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat reeds gelet op de veroordeling aan het objectieve criterium is voldaan.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
382-816.