201311211/3/R3.
Datum uitspraak: 23 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2014, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 2B], bijgestaan door mr. M.M.H. Schulte, advocaat te Zoetermeer, en [gemachtigde], [appellant sub 1] en anderen, van wie [appellant A], [appellant B] en [appellant C], bijgestaan door mr. L.C.J. Dekkers, advocaat te Alphen aan den Rijn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. Th.L. van Deursen, ing. M. Groen, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door J. van den Berg Msc en J.F. Rings, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 18 februari 2015 in zaak nr. 201311211/1/R3 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 11 september 2013 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 15 april 2015 heeft de raad het besluit van 11 september 2013 gewijzigd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 11 september 2013
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder meer overwogen dat de raad niet heeft onderzocht of bij maatwerkvoorschrift een maximaal geluidsniveau van 63 dB(A) ter plaatse van de woning aan de [locatie 2] kan worden vastgesteld en of hij er op voorhand in redelijkheid van uit kan gaan dat deze stand kan houden in een beroepsprocedure. Gelet hierop is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Verder heeft de Afdeling overwogen dat de raad bij de vaststelling van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning niet heeft betrokken dat de serre legaal is opgericht en daarom in beginsel als zodanig moest worden bestemd. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat een zodanige aanpassing van de bedrijfswoning of serre zal plaatsvinden dat binnen de planperiode aan de maximale inhoudsmaat van 1480 m3 zal worden voldaan. Gelet hierop is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
2. Gelet op de overwegingen 8.3, 17.2 en 18 van de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] gegrond. Het besluit van 11 september 2013 dient te worden vernietigd voor zover:
- het betreft de zinsnede "alsmede ter plaatse van de aanduiding "transportbewegingen toegestaan" voor maximaal 2 bedrijfsmatige transportbewegingen per etmaal met uitsluitend lichte voertuigen" in artikel 4, lid 4.1, van de planregels;
- de bedrijfswoning inclusief serre op het perceel [locatie 3] niet als zodanig is bestemd.
Opdracht
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen de gebreken in het besluit van 11 september 2013 te herstellen door:
- met inachtneming van overweging 8.3 te onderzoeken of bij maatwerkvoorschrift een maximaal geluidsniveau van 63 dB(A) ter plaatse van de woning aan de [locatie 2] kan worden vastgesteld en of hij er op voorhand in redelijkheid van uit kan gaan dat deze stand kan houden in een beroepsprocedure dan wel, indien daartoe aanleiding bestaat, een andere planregeling vast te stellen;
- met inachtneming van overweging 17.2 de planregels zodanig aan te passen dat de serre bij de bedrijfswoning als zodanig is bestemd dan wel inzichtelijk te maken dat een zodanige aanpassing van de bedrijfswoning of serre zal plaatsvinden dat binnen de planperiode aan de maximale inhoudsmaat van 1480 m3 zal worden voldaan.
Het besluit van 15 april 2015
4. Bij besluit van 15 april 2015 heeft de raad het besluit van 11 september 2013 op onderdelen gewijzigd.
5. Met het besluit van 15 april 2015 is niet volledig tegemoet gekomen aan de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] tegen het besluit van 11 september 2013. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb hebben de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] tegen het besluit van 11 september 2013 van rechtswege mede betrekking op het besluit van 15 april 2015.
Geluid
6. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte geen nieuwe motivering aan het besluit van 15 april 2015 ten grondslag heeft gelegd. Volgens haar is onvoldoende dat de raad heeft gewezen op de vastgestelde maatwerkvoorschriften.
[appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad ten onrechte geen nader onderzoek heeft laten verrichten naar de feitelijke geluidsituatie, zoals bijvoorbeeld in de ochtenduren. Evenmin heeft de raad onderzocht of ter plaatse van de woning aan de [locatie 2] alsnog aan een maximaal geluidniveau van 60 dB(A) kan worden voldaan, door toepassing van de best beschikbare technieken, het vaststellen van aanvullende planregels of het verrichten van aanpassingen aan de woning.
6.1. Onder 6.2 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat in het akoestisch rapport "Akoestisch onderzoek Industrielawaai t.b.v. Bp de [locatie 1] te Bodegraven" van 11 juni 2013 (hierna: het akoestisch rapport) staat dat is gerekend met kavelkengetallen voor bedrijfsactiviteiten behorend in categorie 2 overeenkomstig de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Hiermee wordt, zo staat in het rapport, de planologisch maximale invulling inzichtelijk gemaakt. De Afdeling oordeelde dat [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat in het akoestisch rapport desondanks niet inzichtelijk is gemaakt wat de geluidbelasting is van de volledige bedrijvigheid op het perceel [locatie 3]. Voor zover [appellant sub 1] en anderen zich met hun betoog dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de feitelijke geluidsituatie keren tegen overwegingen van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een dergelijk zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
6.2. De raad heeft in het besluit van 15 april 2015 gewezen op de door het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk (hierna: het college) bij besluit van 15 oktober 2014 vastgestelde maatwerkvoorschriften. In dit besluit is onder voorschrift 1.2 bepaald dat in afwijking van het gestelde in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer het maximale geluidniveau van de inrichting van [appellant sub 2], tijdens ten hoogste 2 transportbewegingen met een bestelbus, ter plaatse van de gevels van de woning aan de [locatie 2], niet meer mag bedragen dan 63 dB(A) in de uren gelegen tussen 05.00 uur en 07.00. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld waardoor het onherroepelijk is. Gelet hierop staat vast dat bij maatwerkvoorschrift een maximaal geluidniveau van 63 dB(A) ter plaatse van de woning aan de [locatie 2] kon worden vastgesteld en dat deze stand heeft gehouden. Een nadere motivering is derhalve niet nodig. Gelet hierop faalt het betoog van [appellant sub 2].
6.3. Verder overweegt de Afdeling dat de toepassing van de best beschikbare technieken of het verrichten van aanpassingen aan de woning aspecten zijn die worden betrokken bij de vaststelling van maatwerkvoorschriften. Zoals hiervoor onder 6.2 is overwogen, is genoemd besluit van 15 oktober 2014 van het college onherroepelijk. Voorts hebben [appellant sub 1] en anderen niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze met aanvullende planregels kan worden gewaarborgd dat ter plaatse van de woning aan de [locatie 2] kan worden voldaan aan een maximaal geluidsniveau van 60 dB(A).
Gelet op het voorgaande faalt het betoog van [appellant sub 1] en anderen.
6.4. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat het gebruik van de noordelijke uitrit onder het overgangsrecht valt voor zover het gaat om meer dan twee transportbewegingen stelt de Afdeling vast dat in de tussenuitspraak op dit betoog is ingegaan. Voor zover [appellant sub 2] zich keert tegen overwegingen van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een dergelijk zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan. Het betoog faalt.
Bedrijfswoning
7. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning in strijd is met het gemeentelijke beleid dat voor alle woningen in het buitengebied een maximale inhoudsmaat voorschrijft van 1000 m3. Dit klemt volgens hen te meer nu de raad voornemens is het perceel [locatie 3] op te nemen in het nog vast te stellen plan voor het buitengebied van Bodegraven-Reeuwijk.
7.1. Zoals hiervoor, onder 1, staat weergegeven, heeft de Afdeling in haar tussenuitspraak overwogen dat de serre legaal is opgericht en derhalve in beginsel als zodanig moet worden bestemd. In paragraaf 4.3 van de plantoelichting staat dat niet aannemelijk is dat de bedrijfswoning of serre binnen de planperiode zodanig zal worden aangepast dat aan een maximale inhoudsmaat van 1480 m3 zal worden voldaan. Gelet hierop heeft de raad de inhoudsmaat in artikel 3, lid 3.2.3, aanhef en onder b, van de planregels in die zin gewijzigd dat voor de bedrijfswoning een maximale inhoudsmaat van 1710 m3 geldt. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden mocht de raad naar het oordeel van de Afdeling in dit geval afwijken van het gemeentelijke beleid ten aanzien van de maximale inhoudsmaten voor woningen in het buitengebied. Dat het plangebied zal worden opgenomen in het nog vast te stellen bestemmingsplan voor het buitengebied van Bodegraven-Reeuwijk doet, wat daarvan ook zij, aan het voorgaande niet af.
8. Ook in hetgeen [appellant sub 1] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het besluit van 15 april 2015 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen tegen het besluit van 15 april 2015 ongegrond.
Proceskosten
10. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor de vergoeding van de kosten van het opstellen van een deskundigenrapport hanteert de Afdeling een forfaitair bedrag van € 75,00 per uur. Blijkens de stukken zijn aan het opstellen van het in opdracht van [appellant sub 2] verrichte geluidonderzoek 6 uren besteed. Voor zover [appellant sub 2] op het proceskostenformulier heeft aangegeven dat reiskosten zijn gemaakt in verband met de door hem meegebrachte deskundige overweegt de Afdeling dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen reeds omdat van deze deskundige niet overeenkomstig artikel 8:60, vierde lid, van de Awb mededeling is gedaan. Hiervoor is onvoldoende dat in het nader stuk van 16 oktober 2014 te kennen is gegeven dat ook ing. M. Rosenbrand (als deskundige) namens de heer [appellant sub 2] ter zitting van 6 november 2014 het woord zou gaan voeren.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk van 11 september 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1]" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk van 11 september 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1]" voor zover:
- het betreft de zinsnede "alsmede ter plaatse van de aanduiding "transportbewegingen toegestaan" voor maximaal 2 bedrijfsmatige transportbewegingen per etmaal met uitsluitend lichte voertuigen" in artikel 4, lid 4.1, van de planregels;
- de bedrijfswoning inclusief serre op het perceel [locatie 3] niet als zodanig is bestemd;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk van 15 april 2015 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten als volgt:
a. aan [appellant sub 1] en anderen een bedrag van € 735,00 (zegge: zevenhonderdvijfendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
b. aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] een bedrag van € 1694,14 (zegge: zestienhonderdvierennegentig euro en veertien cent), waarvan € 1225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:
a. aan [appellant sub 1] en anderen een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
b. aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] een bedrag van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vletter
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015
653.