ECLI:NL:RVS:2015:2976

Raad van State

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
201500001/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor zendmast in beschermd dorpsgezicht

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 september 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant], die een omgevingsvergunning had aangevraagd voor het plaatsen van een zendmast op zijn perceel in Pingjum. Het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân had op 24 januari 2013 de vergunning geweigerd, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van [appellant] op 27 november 2014 ongegrond verklaard, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht had geweigerd de vergunning te verlenen. De Afdeling bestuursrechtspraak stelde vast dat het bouwplan niet voldeed aan de bestemmingsplanvoorschriften, die een maximale bouwhoogte van 3 meter voor bouwwerken zonder gebouwen voorschrijven. De appellant betoogde dat de hoogte van de zendmast in uitgeschoven toestand niet correct was beoordeeld en dat de tijdelijkheid van het gebruik niet was meegewogen. De Raad van State verwierp deze argumenten en oordeelde dat het college de welstandsadviezen van de welstandscommissie Hûs en Hiem terecht had gevolgd, die wezen op de ernstige verstoring van het omgevingsbeeld door de zendmast.

Daarnaast werd het beroep van [appellant] op de vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in artikel 10 van het EVRM, afgewezen. De Raad van State oordeelde dat de weigering van de vergunning een inmenging in dit recht opleverde, maar dat deze inmenging gerechtvaardigd was door de redelijke eisen van welstand en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college zich op dit standpunt had kunnen stellen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201500001/1/A1.
Datum uitspraak: 23 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Pingjum, gemeente Súdwest-Fryslân,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 november 2014 in zaak nr. 14/1836 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2013 (hierna: besluit) heeft het college geweigerd [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een zendmast op het perceel [locatie] te Pingjum (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 maart 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. van Weeren, advocaat te Amsterdam en het college, vertegenwoordigd door W.G. ten Klooster, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een uitschuifbare zendmast, bestaande uit een vakwerkconstructie, op het achtererf van het perceel van [appellant].
2. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Pingjum" (hierna: bestemmingsplan). Ingevolge het bestemmingsplan geldt voor het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 12.2, onder d, van de planvoorschriften geldt, voor zover hier van belang, voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt. Ingevolge artikel 14, onderdeel a, onder 4, kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes waarvan de bouwhoogte ten hoogste 15 m mag bedragen (hierna: binnenplanse afwijking).
Ingevolge onderdeel b, mag de binnenplanse afwijking niet leiden tot onevenredige aantasting van respectievelijk de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat- en/of bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht (hierna: toetsingscriteria).
Het perceel valt binnen het gebied dat sinds 1991 is aangewezen als beschermd dorpsgezicht.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, omdat het college ten onrechte is uitgegaan van een zendmast met een hoogte van 18 m in uitgeschoven toestand, terwijl dit volgens [appellant] 14,5 m dan wel 14,9 m is. Voorts betoogt [appellant] dat bij de beoordeling van de aanvraag ten onrechte geen rekening is gehouden met tijdelijkheid van het gebruik van de zendmast in de avonduren en ’s nachts. Alleen bij gebruik is de mast uitgeschoven.
3.1. [appellant] heeft op 21 oktober 2012 een aanvraag voor omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een zendmast op het perceel. Tussen partijen is niet in geschil dat bij het aanvraagformulier als bijlagen zijn gevoegd een foto van de beoogde plaats van de zendmast, een kopie van een document van de gemeente Oss en een kopie van de technische gegevens Versatower, waarin staat dat de maximale hoogte van de mast 18 m bedraagt. Nog daargelaten of het bestand Veron bij de aanvraag was gevoegd, zoals [appellant] ter zitting van de Afdeling heeft betoogd, daaruit kan slechts worden opgemaakt dat de daarin beschreven mast in ingeschoven toestand 8,5 m hoog is. Het college is derhalve bij de beoordeling van de aanvraag terecht ervan uitgegaan, dat de zendmast in uitgeschoven toestand 18 m bedraagt. Het college is voorts terecht uitgegaan van de maximale hoogte van de mast in uitgeschoven toestand. Vergelijk de uitspraak van 31 oktober 2012 in zaak nr. 201111965/1/A1, waarin de Afdeling heeft overwogen dat een bouwwerk in zijn volle omvang moet worden beoordeeld. Het college behoefde bij de beoordeling voorts geen acht te slaan op de gestelde tijdelijkheid van het gebruik van de zendmast in de avonduren en ’s nachts, omdat de aanvraag zich niet daartoe beperkt.
Het betoog faalt.
4. De betogen van [appellant] die uitgaan van de toepasselijkheid van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kunnen buiten beschouwing blijven, nu genoemd artikel ziet op binnenplanse afwijking voor antennes met een bouwhoogte van ten hoogste 15 m.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd hem omgevingsvergunning te verlenen, aangezien de welstandsadviezen van de welstandscommissie Hûs en Hiem van 17 december 2012 en van 14 januari 2013 (hierna: welstandsadviezen) niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen, dan wel anderszins naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen, dat het college deze niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Voorts betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte geen acht heeft geslagen op het door hem overgelegde advies van Rho Adviseurs van 6 juni 2014 (hierna: advies van Rho).
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201202738/1/A1), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met redelijke eisen van welstand of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
5.2. Het college heeft in het besluit van 24 januari 2013 overwogen dat omgevingsvergunning is geweigerd, omdat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. In de welstandsadviezen, die het college aan de weigering ten grondslag heeft gelegd, wordt vermeld dat de zendmast een ernstige verstoring van het omgevingsbeeld vormt wegens de hoogte en samengestelde constructie. Voor de direct omwonenden is volgens de welstandsadviezen sprake van een forse inbreuk op het directe omgevingsbeeld. De aard van de omgeving kan omschreven worden als een historische en kleinschalige woonomgeving in een compacte opzet, waardoor de beleving van de omgeving voor vele omwonenden in het geding is. Gelet op de ligging aan de dorpsrand is ook op grotere afstand sprake van een ernstige verstoring van het dorpsaanzicht; de mast zal zeer duidelijk boven de omringende daken uitsteken, aldus de welstandsadviezen.
5.3. In de welstandsadviezen is voldoende toegelicht dat de mast onvoldoende aansluit bij het karakter van de omgeving en daarom in strijd is met redelijke eisen van welstand. Dat in het advies van Rho, welk advies [appellant] heeft ingebracht ter staving van zijn betoog dat de welstandsadviezen gebreken vertonen, een andere - positieve - visie op het bouwplan wordt gegeven, brengt niet mee dat het college de adviezen van de welstandscommissie niet heeft mogen volgen. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de door Rho genoemde aspecten, als kenmerken van het beschermd dorpsgezicht, de welstandsnota en de relatie met het bestemmingsplan, zijn meegewogen in de welstandsadviezen. In het advies van Rho staat bovendien niet van welke maximale hoogte van de zendmast het advies uitgaat. Voorts heeft de welstandscommissie de aanvraag, anders dan [appellant] ter zitting van de Afdeling heeft betoogd, terecht niet getoetst aan het Antennebeleid van de gemeente Súdwest-Fryslân 2012, nu dit beleid geen redelijke eisen van welstand behelst als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet gebleken is dat de welstandsadviezen niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen, dan wel anderszins naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen, dat het college deze niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet voldoende dragend heeft gemotiveerd dat de weigering van de omgevingsvergunning in strijd is met de vrijheid van meningsuiting, als verankerd in artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Daartoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat geen sprake is van dringend maatschappelijk belang dat de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van [appellant] rechtvaardigt. [appellant] betoogt dat de weigering van omgevingsvergunning voor hem onevenredig bezwarend is, omdat hij de zendmast alleen in de avonduren zal gebruiken, de zendmast 4 bestaande antennemasten vervangt, omliggende panden recreatiewoningen zijn en direct omwonenden een verklaring van geen bezwaar hebben ondertekend.
6.1. Ingevolge artikel 10 EVRM heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, kan dit recht, daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van het voorkomen van wanordelijkheden en de bescherming van de rechten van anderen.
6.2. [appellant] is zendamateur. Hij stelt dat een zo hoog mogelijke zendmast noodzakelijk is voor optimale ontvangst op frequenties in de 40 meterband.
6.3. Niet in geschil is dat de weigering een inmenging in het door artikel 10, eerste lid, van het EVRM beschermde recht van [appellant] op de vrijheid van meningsuiting oplevert. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 12 september 2012 in zaak nr. 201111034/1/A1 en 14 juli 2010 in zaak nr. 200906181/1/H1), kan, indien aan een bouwwerk uit een oogpunt van welstand zeer zwaarwegende bezwaren zijn verbonden, een bepaling die deze bezwaren beoogt te keren nodig worden geacht ter bescherming van de openbare orde. Redelijke eisen van welstand kunnen worden aangemerkt als een reëel maatschappelijk belang dat een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting op grond van het tweede lid van artikel 10 van het EVRM rechtvaardigt met het oog op het voorkomen van wanordelijkheden en om de rechten van anderen te beschermen.
6.4. Volgens de welstandsadviezen leiden, gelet op de cultuurhistorische waarden van Pingjum en de aanwijzing van Pingjum tot beschermd dorpsgezicht, de vormgeving en afmetingen van de zendmast tot een visueel conflict met de omgeving en is de zendmast in strijd met de voor dat gebied geldende welstandscriteria. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich heeft mogen beroepen op redelijke eisen van welstand als een reëel maatschappelijk belang dat een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting op de voet van artikel 10, tweede lid, van het EVRM rechtvaardigt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] het zendamateurschap niet onmogelijk wordt gemaakt. Voorts laten de verklaringen van enkele omwonenden onverlet dat plaatsing van de antennemast blijkens de uitgebrachte welstandsadviezen strijdt met redelijke eisen van welstand, hetgeen een beperking van het recht van [appellant] op vrijheid van meningsuiting op de voet van artikel 10, tweede lid, van het EVRM rechtvaardigt.
6.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college onder deze omstandigheden op grond van artikel 10, tweede lid, van het EVRM een beperking van de in het eerste lid gewaarborgde rechten gerechtvaardigd heeft kunnen achten.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Borman w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015
270-828.