ECLI:NL:RVS:2015:2962

Raad van State

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
201408770/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bestuursdwang en gebruiksbeperkingen op groenstrook in Apeldoorn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. Het college had op 30 augustus 2013 bestuursdwang opgelegd aan [wederpartij] om een bijbehorend bouwwerk achter de standplaats [locatie] te verwijderen en het gebruik van de groenstrook in strijd met het bestemmingsplan 'Het Loo en Kerschoten' te beëindigen. De rechtbank Gelderland verklaarde op 16 september 2014 het beroep van [wederpartij] gegrond, maar het college ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 30 juni 2015 werd duidelijk dat het college niet opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] wilde beslissen, maar enkel het hoger beroep wilde motiveren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat [wederpartij] in strijd met het bestemmingsplan had gehandeld door grond te ontgraven en beplanting te verwijderen. De rechtbank had dit niet onderkend.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het besluit van het college met betrekking tot de tweede last had vernietigd. Het beroep van [wederpartij] tegen de tweede last werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van bestemmingsplannen en de bevoegdheid van gemeenten om bestuursdwang toe te passen.

Uitspraak

201408770/1/A1.
Datum uitspraak: 23 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 september 2014 in zaak nr. 14/2225 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2013 heeft het college [wederpartij] onder oplegging van bestuursdwang gelast een bijbehorend bouwwerk achter de standplaats [locatie] te Apeldoorn (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden (hierna: de eerste last); voorts heeft het college [wederpartij] gelast het gebruik van de groenstrook in strijd met het bestemmingsplan "Het Loo en Kerschoten" op dezelfde locatie te beëindigen en beëindigd te houden en de groenstrook te herstellen. Ten behoeve van dit laatste dient [wederpartij] schone zwarte grond zonder puin of andere vervuiling aan te brengen en dient zij de haag van laurier te herstellen met aanplant van twee planten per strekkende meter tot aan de kadastrale eigendomsgrens (hierna: de tweede last).
Bij besluit van 3 maart 2014 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 maart 2014 vernietigd voor zover dat ziet op de tweede last, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het in zoverre vernietigde besluit, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2015, waar het college, vertegenwoordigd door J. Groeneveld en drs. H. Bos, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. C. Verrillo, advocaat te Denekamp, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ter zitting is gebleken dat het college met de brief van 11 november 2014, waarin het [wederpartij] onder meer heeft laten weten dat bij nalatigheid in het aanbrengen van beplanting als in de lastgeving van 30 augustus 2013 bedoeld, om beleidsmatige redenen van kostenverhaal wordt afgezien omdat van gemeentewege de gehele groenstrook zal worden heringericht en de gelaste herinplant daarvan onderdeel uitmaakt, niet heeft beoogd opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] te beslissen, maar uitsluitend het door hem ingestelde hoger beroep heeft willen motiveren. De brief zal derhalve als aanvullend hogerberoepschrift worden aangemerkt. Het door [wederpartij] daartegen ingebrachte bezwaar wordt door de Afdeling als (aanvullend) verweer bij het geding betrokken.
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Het Loo en Kerschoten", rust op de gronden waar de groenstrook zich bevindt de bestemming "Groen".
Ingevolge artikel 8.1, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden onder meer bestemd voor groenvoorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder begrepen speel- en klimtoestellen.
3. Onder verwijzing naar artikel 8.1 van de planregels, betoogt het college dat de rechtbank heeft miskend dat het op zodanige wijze ontgraven van grond dat het wortelstelsel van de zich op de groenstrook bevindende volwassen eiken is beschadigd, en het verwijderen van de daarop aanwezige beplanting, met het bestemmingsplan strijdige activiteiten zijn. Het voert daartoe ook aan dat die activiteiten uitsluitend hebben plaatsgevonden ten dienste van de realisering van een bijbehorend bouwwerk ter vergroting van het woongenot van [wederpartij] en/of dat van anderen. Er is daarom sprake van een zelfstandige overtreding die het opleggen van de tweede last rechtvaardigde, aldus het college. Het college beoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de bedoelde grondwerkzaamheden door [wederpartij] zijn verricht.
3.1. [wederpartij] is niet opgekomen tegen de ongegrondverklaring door de rechtbank van haar beroep tegen de eerste last. Het besluit van 3 maart 2014 is derhalve in zoverre onherroepelijk geworden. Daarmee staat in rechte vast dat de aanwezigheid van het bouwwerk waarop de eerste last betrekking heeft, voor zover het zich bevindt op gronden met de bestemming "Groen", met die bestemming in strijd is. Geen aanleiding wordt gevonden voor het oordeel dat het verrichten van de grondwerkzaamheden op zichzelf geen overtreding van het bestemmingsplan wegens met de bestemming "Groen" strijdig gebruik oplevert. Hierbij is van belang dat het doel van deze werkzaamheden erin was gelegen de oprichting van het bouwwerk waarop de eerste last betrekking heeft, mogelijk te maken. Tevens is van belang dat het herstellen van de groenstrook in de oude situatie, ertoe kan bijdragen dat de overtreding wordt beëindigd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2002 in zaak nr. 200100071/1). De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend.
Het betoog slaagt in zoverre.
3.2. [wederpartij] heeft niet bestreden dat zij het in geding zijnde bouwwerk heeft opgericht. Ter zitting heeft zij haar in verweer ingenomen standpunt dat zij geen grondwerkzaamheden heeft verricht in de groenstrook, zodat volgens haar van een overtreding geen sprake is, herhaald. Zij heeft in dat verband toegelicht dat ter plaatse gedurende vele jaren een, legaal opgerichte, en door haar ten behoeve van het onderhavige bouwwerk afgebroken, grote schuur heeft gestaan, en dat het thans in geding zijnde bouwwerk kleiner is dan die schuur.
Naar aanleiding van de vraag waaruit volgens hem blijkt dat [wederpartij] de groenstrook heeft ontgraven, heeft het college ter zitting de op 15 januari 2013 ter plaatse van het perceel gemaakte, en door hem bij brief van 6 januari 2015 in het geding gebrachte foto getoond, waarop te zien is dat grond is afgegraven, alsmede een reeks luchtfoto’s die in de loop der jaren van het perceel zijn genomen en waarvan de oudste dateert van 1998. Op grond van deze foto’s dient te worden geconcludeerd dat het thans in geding zijnde bouwwerk ten opzichte van de locatie waar de afgebroken schuur zich bevond, fysiek verder in de groenstrook is gesitueerd, en dat op het desbetreffende perceelsgedeelte voorheen beplanting aanwezig was. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgt uit het voorgaande dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat [wederpartij] in de groenstrook beplanting heeft verwijderd en grond heeft afgegraven.
Ook in zoverre slaagt het betoog.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van 3 maart 2014 met betrekking tot de tweede last heeft vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] tegen de tweede last ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 september 2014 in zaak nr. 14/2225, voor zover de rechtbank het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn van 3 maart 2014 heeft vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op de hierboven als tweede last aangeduide last;
III. verklaart het bij de rechtbank tegen de tweede last ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Fransen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015
407-619.