201400931/1/A3.
Datum uitspraak: 23 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 januari 2014 in zaak nr. 13/550 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld geen dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit te zijn verschuldigd.
Bij besluit van 23 april 2013 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2015, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. A.E.L. Weistra, werkzaam bij de politie, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij faxbericht van 8 oktober 2012 heeft [appellant] de rechtsvoorganger van de korpschef (hierna ook: de korpschef) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzocht om openbaarmaking van alle documenten met betrekking tot een opgelegde verkeersboete.
Bij faxbericht van 6 november 2012 heeft [appellant] dit verzoek herhaald en daarbij vermeld: "Tot op heden heeft u niet op dit verzoek besloten en ik wens nadrukkelijk de gevraagde gegevens binnen 14 dagen te ontvangen."
Bij brief van 21 januari 2013 heeft [appellant] de korpschef verzocht de verschuldigdheid en de hoogte van de verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit vast te stellen.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 5 februari 2013 heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat de elektronische weg niet uitdrukkelijk is opengesteld en dat daarom de faxberichten van 8 oktober 2012 en 6 november 2012 niet in behandeling zijn genomen.
2. De rechtbank is de korpschef gevolgd in diens standpunt dat de elektronische weg niet uitdrukkelijk is opengesteld en heeft geoordeeld dat de korpschef de faxberichten van 8 oktober 2012 en 6 november 2012 derhalve niet in behandeling hoefde te nemen. Als een bestuursorgaan ingevolge artikel 2:15, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verplicht zou zijn te reageren op een verzoek dat via de elektronische weg is ingediend, terwijl deze weg niet is opengesteld, wordt het bepaalde in artikel 2:15, eerste lid, van de Awb, inhoudende dat pas via elektronische weg kan worden gecommuniceerd indien dit uitdrukkelijk kenbaar is gemaakt, ondergraven. Het niet tijdig nemen van een besluit is niet aan de orde en de korpschef heeft dan ook geen dwangsom verbeurd, aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Wob-verzoek en de ingebrekestelling niet rechtsgeldig zijn aangezien deze per fax zijn ingediend terwijl de elektronische weg was gesloten. De rechtbank is volgens hem bovendien ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de korpschef geen dwangsom heeft verbeurd.
3.1. Voor zover de korpschef in verweer heeft betoogd dat [appellant] geen belang heeft bij de uitkomst van het hoger beroep nu alle verzochte documenten reeds zijn verstrekt, overweegt de Afdeling dat [appellant] belang heeft gelet op de door hem verzochte dwangsom.
3.2. Nu de Afdeling zich voor de vraag gesteld ziet of de korpschef aan [appellant] een dwangsom heeft verbeurd, is van belang of het faxbericht van 6 november 2012, los van de verzendingswijze, een rechtsgeldige ingebrekestelling bevat.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 24 december 2014 in zaak nr. 201402074/1/A3 is van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen.
De Afdeling is van oordeel dat het faxbericht van 6 november 2012 geen ingebrekestelling bevat als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. Weliswaar is duidelijk op welke aanvraag [appellant] doelt nu het
Wob-verzoek integraal is opgenomen in het faxbericht en er is ook verzocht om de gevraagde gegevens binnen veertien dagen te verstrekken, maar in het faxbericht is niet vermeld dat de korpschef te laat is met het nemen van een besluit op het Wob-verzoek. De korpschef hoefde uit het faxbericht derhalve niet af te leiden dat hij in gebreke werd gesteld een besluit te nemen. Nu het faxbericht geen ingebrekestelling bevat, is de korpschef geen dwangsom verschuldigd wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen, zij het op andere gronden.
Het betoog faalt. Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Van Altena w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015
582-805.