201504187/2/R1.
Datum uitspraak: 10 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Venlo,
en
de raad van de gemeente Venlo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Laerbroeck" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op
25 augustus 2015, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M.J.J. Smeets,
advocaat te Roermond, en de raad, vertegenwoordigd door
mr. C.H.J.M. Michels en L.H. Rooden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] kan zich niet met het plan verenigen, voor zover het betreft [locatie] te Venlo, waaraan de bestemming "Agrarisch" is toegekend. Volgens verzoeker voorziet het plan ten onrechte niet in de mogelijkheid om hier drie burgerwoningen te bouwen. Volgens [verzoeker] heeft de raad ten onrechte - vanwege de bij de rechtbank Limburg aanhangige procedure over de gevraagde omgevingsvergunning voor de bouw van drie burgerwoningen - geen ruimtelijke afweging gemaakt over de toelaatbaarheid van woningen op dit perceel. Volgens [verzoeker] dient het plan te worden geschorst, zodat het in de vergunningenprocedure - na eventuele vernietiging door de rechtbank Limburg van het bij haar bestreden besluit - niet het toetsingskader kan vormen voor de omgevingsvergunning.
3. In het plan is aan genoemd perceel de bestemming "Agrarisch" toegekend en binnen deze bestemming is niet voorzien in de mogelijkheid om op genoemd perceel burgerwoningen te bouwen. [verzoeker] heeft vóór de totstandkoming van het plan, op 9 december 2014, een aanvraag ingediend om verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van drie woningen op dit perceel. Bij besluit van 2 februari 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen wegens strijd met de Bouwverordening. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij dit besluit het standpunt ingenomen dat er voor het genoemde perceel voorafgaand aan het plan geen planologisch regime gold. Bij besluit van 9 juni 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders het door [verzoeker] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 2 februari 2015 ongegrond verklaard. [verzoeker] heeft bij de rechtbank Limburg beroep ingesteld tegen het besluit van 9 juni 2015. In de procedure bij de rechtbank Limburg heeft het college van burgemeester en wethouders zijn standpunt gewijzigd en gesteld dat voorafgaand aan het plan wel een planologisch regime gold, namelijk de 11e Herziening van het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in Hoofdzaken" (hierna: de 11e Herziening) die door de raad is vastgesteld op 8 april 1970. Volgens het college van burgemeester en wethouders verzet ook de 11e Herziening zich tegen verlening van de gevraagde omgevingsvergunning. Ter zitting is gebleken dat de rechtbank Limburg op dat moment nog geen uitspraak had gedaan op het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 9 juni 2015.
4. Ter zitting heeft de raad aangevoerd dat [verzoeker] niet is gebaat bij schorsing van het plan, omdat dan de 11e Herziening het toetsingskader zou vormen voor de omgevingsvergunning en de 11e Herziening, evenals het plan, niet voorziet in de mogelijkheid om burgerwoningen op genoemd perceel te bouwen.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad een besluit van gedeputeerde staten van Limburg heeft overgelegd van 16 november 1970 (hierna: het goedkeuringsbesluit), waarbij het besluit van de raad van 8 april 1970 tot vaststelling van de 11e Herziening is goedgekeurd. Voorts heeft de raad een plankaart overgelegd van de 11e Herziening met volgnummer 116 waarop twee stempels zijn opgenomen waaruit volgt dat de kaart behoort bij het besluit van de raad van 8 april 1970 en is goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Limburg bij besluit van 16 november 1970. De door [verzoeker] ter zitting gestelde omstandigheid dat in het goedkeuringsbesluit het nummer 120 wordt genoemd terwijl op de plankaart het nummer 116 wordt genoemd, acht de voorzieningenrechter onvoldoende om aan te nemen dat het goedkeuringsbesluit niet ziet op genoemde plankaart. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat 116 als volgnummer is aangemerkt op de plankaart en niet is gebleken dat met het nummer 120 ook een volgnummer is bedoeld. Voorts neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat op de stempel op de plankaart het nummer B 13591 is vermeld en dat dit nummer ook in het goedkeuringsbesluit is vermeld. Dat de raad heeft aangegeven dat er een goedkeuringsbesluit van 7 december 1970 is, betreft, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, een kennelijke verschrijving; uit het goedkeuringsbesluit blijkt immers dat het goedkeuringsbesluit dateert van 16 november 1970.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de omstandigheid dat het "Uitbreidingsplan in hoofdzaken" ingevolge artikel 9.3.2. van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is vervallen per 1 juli 2013 - anders dan [verzoeker] ter zitting heeft betoogd - niet met zich brengt dat de 11e Herziening eveneens is vervallen per 1 juli 2013. Daartoe is van belang dat de 11e Herziening tot stand is gekomen onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Voorts is van belang dat de bouw- en gebruiksvoorschriften van de desbetreffende gronden uit de 11e Herziening zelf blijken en die herziening zich leent als toetsingskader voor aanvragen om een omgevingsvergunning.
6. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat voorafgaand aan het plan de 11e Herziening gold. Dit betekent dat bij schorsing van het plan de 11e Herziening - na eventuele vernietiging door de rechtbank Limburg van het bij haar bestreden besluit - in de vergunningenprocedure het toetsingskader zou vormen voor de omgevingsvergunning. Voor het eerdergenoemde perceel is op de plankaart van de 11e Herziening de bestemming "Agrarische doeleinden, klasse c" toegekend. Ingevolge artikel 13, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor een tuinbouw en/of fruitteeltbedrijf en/of een boom- en plantenkwekerij dan wel een bloemisterij en ingevolge artikel 13, eerste lid, onder b, mag ten dienste van ieder bedrijf één bedrijfswoning worden gebouwd, voor zover die niet reeds aanwezig is, met dien verstande dat de aaneengesloten bouwperceeloppervlakte niet minder dan 0.25.00 hectare mag bedragen.
Nu de 11e Herziening niet voorziet in de mogelijkheid om burgerwoningen op genoemd perceel te bouwen, is [verzoeker], naar het oordeel van de voorzieningenrechter, niet gebaat bij schorsing van het plan. Hierbij neemt de voorzieningenrechter mede in ogenschouw dat het oprichten van een bedrijfswoning hier niet aan de orde is.
7. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat het bouwen van burgerwoningen op genoemd perceel in strijd is met de in 2009 door de raad vastgestelde structuurvisie Laerbroeck en dat de raad aan het daarin neergelegde beleid wenst vast te houden.
De voorzieningenrechter ziet voorshands geen grond om te oordelen dat het plan, voor zover daarin niet in een woonbestemming voor genoemd perceel wordt voorzien, uiteindelijk niet de rechterlijke toets zal kunnen doorstaan. De stelling van [verzoeker] dat in de omgeving van dit perceel wel burgerwoningen voorkomen, leidt niet tot een ander oordeel. Met die enkele stelling heeft [verzoeker], naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen.
8. Gelet op hetgeen hiervoor onder 6 en 7 is overwogen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Van Ettekoven
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2015
418.