ECLI:NL:RVS:2015:2948

Raad van State

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
201505671/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende handhaving bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 september 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoeker], wonend te Someren, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juni 2015. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Someren, dat op 29 april 2011 bestuursdwang heeft opgelegd aan [verzoeker] om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van zijn achtertuin te staken en de gestalde voertuigen te verwijderen.

Het college verklaarde het bezwaar van [verzoeker] tegen dit besluit ongegrond op 11 februari 2015. De rechtbank heeft het beroep van [verzoeker] tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna [verzoeker] in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 27 augustus 2015 heeft [verzoeker] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij onder andere het gelijkheidsbeginsel aanhaalde en stelde dat het college niet adequaat had gereageerd op vergelijkbare gevallen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij concludeerde dat de argumenten van [verzoeker] onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat het besluit van 11 februari 2015 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201505671/2/A1.
Datum uitspraak: 10 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Someren,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 4 juni 2015 in zaken nrs. 15/906 en 15/907 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Someren.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2011 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van bestuursdwang gelast om binnen zes weken na de dagtekening, zijnde de verzenddatum van dit besluit, het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de achtertuin van het perceel [locatie 1] te Someren (hierna: het perceel) te staken en gestaakt te houden. De gestalde voertuigen dienen verwijderd te worden en te blijven.
Bij besluit van 11 februari 2015 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juni 2015 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 augustus 2015, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.W.R.A. Verbruggen en A.J.M. van Son, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] heeft onder meer naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het college heeft gevolgd dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Volgens hem is het college ten onrechte niet ingegaan op de ongeveer vijftien gelijke gevallen die hij in dat verband heeft aangedragen.
2.1. Ter zitting heeft het college zijn uit de stukken blijkende standpunt toegelicht dat de bedrijfsactiviteiten van [verzoeker] op het perceel anders van aard zijn dan die op de adressen die door hem naar voren zijn gebracht, reeds omdat het bij [verzoeker] gaat om een combinatie van activiteiten op het perceel, waaronder bergingsactiviteiten die 24 uur per dag en zeven dagen per week kunnen plaatsvinden. [verzoeker] heeft ter zitting drie gevallen bij name genoemd. Het eerste geval betreft [bedrijf A], dat in Someren-Heide op twee locaties is gevestigd. Ten aanzien hiervan heeft het college ter zitting onweersproken verklaard dat het niet instemt met de in de kom gelegen locatie, maar wel met verplaatsing naar de rand van het dorp, en dat vierentwintiguursactiviteiten hier niet aan de orde zijn. Het tweede geval betreft [bedrijf B] aan de [locatie 2] in Someren. Ten aanzien daarvan heeft het college ter zitting aannemelijk gemaakt dat het bestemmingsplan niet wordt overtreden. Het derde geval betreft [bedrijf C] aan de [locatie 3] in Lierop. Ten aanzien daarvan heeft het college ter zitting verklaard dat het tegen het parkeren van auto’s in een weiland handhavend optreedt.
2.2. De andere gevallen die [verzoeker] heeft aangedragen, zijn ter zitting niet verder aan de orde gekomen. Hierover zal in de bodemprocedure, mede aan de hand van een nadere toelichting van het college, een oordeel moeten worden gegeven. Gezien hetgeen ter zitting is besproken, biedt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hetgeen [verzoeker] heeft aangedragen, onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat moet worden aangenomen dat het besluit van 11 februari 2015 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Ook in de overige door [verzoeker] in hoger beroep aangevoerde gronden, die betrekking hebben op de vraag of ten tijde van belang concreet zicht op legalisering van het met bestemmingsplan strijdige gebruik aan de orde was, worden naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand geen aanknopingspunten gevonden voor dat oordeel.
3. Gelet op het voorgaande en bij afweging van de betrokken belangen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Fransen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2015
407-619.