201506645/2/A1.
Datum uitspraak: 8 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Berkel-Enschot, gemeente Tilburg,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 14 juli 2015 in zaak nrs. 15/3028 en 15/3029 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2014 heeft het college het verzoek van [belanghebbende] om handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand op het perceel [locatie] te Berkel-Enschot (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 2 april 2015 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en besloten om [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom te gelasten om het strijdige gebruik van het pand op het perceel te staken.
Bij uitspraak van 14 juli 2015 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 september 2015, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door M.A.M. Jonkers, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.J. van den Biggelaar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] is de eigenaar van het op het perceel aanwezige pand waarin ten tijde van belang een shoarmazaak was gevestigd. Vaststaat dat er maaltijden worden bereid die worden afgehaald of bezorgd. De maaltijden kunnen ook ter plaatse worden geconsumeerd. Er wordt tevens frisdrank verkocht en geschonken. Het college heeft besloten om tegen [verzoeker] handhavend op te treden omdat hij het perceel in strijd met het bestemmingsplan laat gebruiken.
3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Berkel 2008" rust op het perceel de bestemming "Gemengd-Dorps".
Ingevolge artikel 4.1.1. van de planvoorschriften zijn, voor zover hier van belang, de op de plankaart voor "Gemengd-Dorps" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven, behorende tot en met maximaal categorie 2 uit de bijgevoegde bedrijvenlijst, met uitzondering van bedrijven als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder in samenhang met artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van de Wet Milieubeheer, zoals deze luidde op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan en met uitzondering van risicovolle inrichtingen.
Ingevolge artikel 4.1.2 zijn ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding:
a. horeca (h) tot de categorie zoals nader aangeduid in Bijlage 3 Register horecabedrijven in het plangebied en tevens zoals weergegeven op de plankaart;
(…)
c. detailhandel (dh)
(…)
de voor "Gemengd-Dorps" aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij aangegeven functies.
In artikel 4.5.1. is bepaald dat het verboden is de in deze bestemming begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming, behoudens vrijstellingen die op grond van deze voorschriften zijn verleend.
Ingevolge artikel 29.3, onder a, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is worden voortgezet.
Ingevolge het bepaalde onder b, is het verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Ingevolge het bepaalde onder c, is het, indien het gebruik bedoeld in het eerste lid na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Ingevolge het bepaalde onder d, is het eerste lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
4. [verzoeker] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. Daartoe voert hij aan dat het gebruik van het pand waartegen het college handhavend optreedt, valt onder bijlage 11 bij de planvoorschriften waaraan het bouwplan, mede gelet op de toelichting bij het bestemmingsplan, eveneens moet worden getoetst.
4.1. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het gebruik van het pand voor een shoarmazaak in strijd met het bestemmingsplan, omdat het niet past binnen de bestemming zoals omschreven in artikel 4.1.1. van de planvoorschriften. Het gebruik is voorts in strijd met het bestemmingsplan, nu het perceel op de plankaart niet is aangeduid als "horeca(a)" dan wel "detailhandel (dh)". Dat het gebruik, als gesteld, in overeenstemming is met bijlage 11 die, als gesteld, mede gelet op de toelichting onderdeel zou uitmaken van de voorschriften waaraan getoetst moet worden, leidt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juli 2015 in zaak nr. 201405760/1/A3, waarnaar [verzoeker] verwijst, de op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende voorschriften bepalend zijn voor het antwoord op de vraag, of in dit geval het gebruik van het pand waartegen het college handhavend optreedt in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting heeft in zoverre betekenis, dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. Nu de voorschriften en plankaart in samenhang bezien voldoende duidelijk zijn, komt aan de toelichting niet de betekenis toe die [verzoeker] daaraan toegekend wil zien.
Het betoog faalt.
5. [verzoeker] betoogt voorts dat op grond van het overgangsrecht niet tegen het gebruik van het pand voor een shoarmazaak kan worden opgetreden. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter faalt dit betoog, gelet op het navolgende.
Vaststaat dat ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in het pand een cateringbedrijf werd geëxploiteerd. Nadien is het gebruik gewijzigd in het huidige gebruik als shoarmazaak. Anders dan [verzoeker] stelt, betreft dit geen wijziging waardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind als bedoeld in artikel 29.3, onder b, van de planvoorschriften. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een shoarmazaak grotere publieks- en verkeersaantrekkende werking en ruimere toegestane openingstijden heeft dan een cateringbedrijf.
6. [verzoeker] betoogt verder dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college ten onrechte alleen hem als overtreder heeft aangemerkt terwijl de exploitant van de shoarmazaak de daadwerkelijke overtreder is.
6.1. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet alleen aan [verzoeker] een last onder dwangsom mocht opleggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker] eigenaar is van het pand waarin de overtreding plaatsvindt en hij het pand aan de exploitant van de shoarmazaak verhuurt die het pand in strijd met het bestemmingsplan gebruikt. Als eigenaar en verhuurder heeft [verzoeker] zeggenschap over en invloed op het gebruik van de woning door middel van de huurovereenkomst. Niet is gebleken dat hij het niet in zijn macht heeft om de overtreding te beëindigen, zodat het college hem terecht als overtreder heeft aangemerkt. Dat mogelijk ook derden als overtreder kunnen worden aangemerkt, doet aan die bevoegdheid niet af.
7. Gelet op het vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank de bij besluit van 2 april 2015 opgelegde last in stand heeft gelaten, in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Fransen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2015
407-712.