ECLI:NL:RVS:2015:2922

Raad van State

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
201501588/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Landgoed Merici en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de appellant

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 september 2015 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Landgoed Merici" dat op 11 december 2014 door de raad van de gemeente Bergen is vastgesteld. De appellant, wonend te Bergen, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door de bestemming "Wonen - 1" aan de oostzijde van het plangebied. De appellant betoogt dat er geen bouwvlakken zijn opgenomen, dat het maximale aantal woningen niet is vastgelegd en dat de maximale bouwhoogte te hoog is. De raad heeft in zijn verweerschrift uiteengezet dat de woningen op 38 meter van de woning van de appellant kunnen worden gebouwd en dat de maximale bouwhoogte van 10,5 meter aanvaardbaar is in de omgeving.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 augustus 2015 ter zitting behandeld. De raad heeft toegelicht dat er voor het gehele plangebied een maximum aantal woningen is vastgesteld en dat de waterpartij als zodanig is bestemd. De Afdeling heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn woon- en leefklimaat onevenredig zal worden aangetast door de bebouwing tot aan de bestemmingsgrens. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan opgenomen maximale bouwhoogte aanvaardbaar is.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de raad bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de terughoudende toetsing door de Afdeling.

Uitspraak

201501588/1/R1.
Datum uitspraak: 16 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bergen, NH,
en
de raad van de gemeente Bergen, NH,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Landgoed Merici" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, drs. S. Plezier en ing. R.W. Dekker, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de Congregatie van de zusters Ursulinen van Bergen, vertegenwoordigd door M.E. de Wit, en AM Wonen, vertegenwoordigd door ing. R. Lokkerbol en G.Th.J. Harm.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een plan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die hij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor het landgoed Merici.
3. Het beroep van [appellant] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" aan de oostzijde van het plangebied. Hij vreest een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. In dit verband betoogt [appellant] dat binnen het plandeel geen bouwvlakken zijn opgenomen, zodat tot aan de bestemmingsgrens kan worden gebouwd. Daarnaast is volgens [appellant] ten onrechte het maximale aantal woningen niet vastgelegd. Voorts betoogt hij dat de maximale bouwhoogte van de voorziene woningen te hoog is. Volgens [appellant] is in overleg met omwonenden altijd uitgegaan van een bouwhoogte van 6,6 m. Tot slot betoogt hij dat de ter plaatse aanwezige waterpartij en de verkeers- en verblijfsgebieden niet in het plan zijn opgenomen.
4. De raad heeft uiteengezet dat de voorziene woningen op 38 m van de woning van [appellant] kunnen worden opgericht. Volgens de raad is het gelet hierop aanvaardbaar dat de woningen tot de bestemmingsgrens kunnen worden gebouwd en dat geen bouwvlak is opgenomen. Hiermee is beoogd enige flexibiliteit te behouden. De raad heeft er verder op gewezen dat voor het gehele plangebied een maximum aantal woningen is opgenomen. De maximale bouwhoogte van de woningen past volgens de raad in de omgeving. De raad heeft er verder op gewezen dat de waterpartij als zodanig is bestemd.
5. Aan een deel van de gronden binnen het plangebied ten zuid-oosten van de woning van [appellant] is de bestemming "Wonen - 1" toegekend.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, van de planregels zijn de voor
"Wonen - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
b. aan huis verbonden beroep en bedrijf;
c. tuinen en erven;
d. paden;
e. parkeren;
f. groen;
g. nutsvoorzieningen.
Ingevolge lid 9.2.1, onder a, mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
1. hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen en grondgebonden rijwoningen;
2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
3. bouwwerken geen gebouw zijnde.
Ingevolge lid 9.2.1., onder b, mag het percentage aan groenvoorzieningen binnen deze gronden niet minder bedragen dan 20%.
Ingevolge lid 9.2.2 gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m), maximum goothoogte (m) is aangegeven;
b. het maximum aantal woningen binnen de bestemmingen "Gemengd", "Wonen - 1", "Wonen - 3" en "Wonen - 4" bedraagt gezamenlijk 123.
6. De Afdeling stelt vast dat voor het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" aan de oostzijde van het plangebied geen bouwvlak is opgenomen. Op grond van de planregels kan tot aan de grens van het bestemmingsvlak bebouwing worden opgericht. De afstand tussen de woning van [appellant] en het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" aan de oostzijde van het plangebied bedraagt 38 m. Tussen het perceel van [appellant] en dit plandeel zijn gronden gelegen waaraan de bestemmingen "Groen" en "Water" zijn toegekend. Gelet op voornoemde omstandigheden heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat zijn woon- en leefklimaat onevenredig zal worden aangetast, omdat de bebouwing tot aan de bestemmingsgrens kan worden opgericht. Het betoog faalt.
7. Met betrekking tot het betoog dat ten onrechte geen maximum aantal woningen in het plan is opgenomen, stelt de Afdeling vast dat in artikel 9, lid 9.2.2, van de planregels is bepaald dat het maximum aantal woningen binnen de bestemmingen "Gemengd", "Wonen - 1", "Wonen - 3" en "Wonen - 4" gezamenlijk 123 bedraagt. Ingevolge lid 9.2.1 dient 20% van de gronden binnen het plandeel uit groenvoorzieningen te bestaan. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat er op de overige 80% van de gronden binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" ruimte is voor maximaal 40 woningen. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de gekozen invulling van het plan in zoverre onaanvaardbaar is. Het betoog faalt.
8. Ten aanzien van het betoog omtrent de maximale bouwhoogte stelt de Afdeling vast dat de maximale bouwhoogte ingevolge artikel 9, lid 9.2.2, aanhef en onder a, van de planregels gelezen in samenhang met de verbeelding 10,5 m bedraagt. De maximale goothoogte bedraagt 7,4 m. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat op een informatiebijeenkomst met de bewoners onder andere de mogelijkheid van patiowoningen met een maximale bouwhoogte van 6,6 m aan de orde is gekomen. Volgens de raad is er, anders dan [appellant] veronderstelt, evenwel nooit sprake van geweest dat dit type woningen in het plan zou worden opgenomen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in woningen met een maximale bouwhoogte van 6,6 m zou voorzien. In het aangevoerde ziet de Afdeling, mede gezien de omstandigheid dat de woning van [appellant] is gelegen op het afstand van 38 m tot aan de bestemmingsgrens, evenmin grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan opgenomen maximale bouwhoogte van 10,5 m aanvaardbaar is. Het betoog faalt.
9. Ten aanzien van het betoog dat de in het plangebied aanwezige waterpartij niet als zodanig is bestemd, stelt de Afdeling vast dat aan het grootste deel van deze waterpartij de bestemming "Water" is toegekend. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor waterberging, waterhuishouding, waterlopen en waterwegen. Daarnaast is aan een deel van de waterpartij de bestemming "Groen" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder f, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden onder andere bestemd voor water. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat aan een deel van de waterpartij de bestemming "Groen" is toegekend, omdat het voornemen bestond ter plaatse van deze gronden een langzaam verkeersverbinding aan te leggen, hetgeen eveneens binnen de bestemming "Groen" mogelijk is. De raad heeft voorts uiteengezet dat inmiddels is besloten de langzaam verkeersverbinding niet te realiseren, zodat de waterpartij behouden zal blijven. Nu ook gronden waaraan de bestemming "Groen" is toegekend mede zijn bestemd voor water, is de waterpartij als zodanig bestemd. Het betoog mist feitelijke grondslag.
10. Voor zover [appellant] erop heeft gewezen dat de verblijfsgebieden niet in het plan zijn opgenomen, stelt de Afdeling vast dat aan een aantal gronden binnen het plangebied de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is toegekend. [appellant] heeft zijn betoog op dit punt niet nader geconcretiseerd. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre niet in stand kan blijven. Het betoog faalt.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, griffier.
w.g. Koeman w.g. Brand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015
575.