201501526/1/R3.
Datum uitspraak: 16 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B]r, beiden wonend te Oosterhout (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
en
de raad van de gemeente Oosterhout,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum, herziening 1 ([locatie 1])" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2015, waar [appellant], vergezeld door M.P. van Halderen, en de raad, vertegenwoordigd door ing. S.B. Snoeren-Dumont, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de bouw van twee woningen en maximaal zeven autoboxen op het perceel [locatie 1] te Oosterhout. De gronden waarop de autoboxen zijn voorzien hebben de bestemming "Verkeer", de aanduiding "garage" en deels de dubbelbestemming "Waarde - Monumentale bomen". Deze gronden grenzen aan de [locatie 2], waar [appellant] woont.
3. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met bestemming "Verkeer" en de aanduiding "garage" heeft vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat in strijd met regelgeving is voorzien in de mogelijkheid om binnen een straal van 15 m rond de stam van een monumentale zilverlinde te bouwen. De raad heeft de gevolgen voor deze boom onvoldoende onderzocht. [appellant] stelt dat de bomeneffectanalyse (hierna: BEA) die in opdracht van de raad is opgesteld, ondeugdelijk is en heeft door B-vier, boomspecialist, een ander BEA laten opstellen, waaruit volgt dat bij bebouwing onder de boom grote problemen zullen ontstaan. De raad heeft alternatieven onvoldoende betrokken bij de vaststelling van het plan. Verder vreest [appellant] schade aan een monumentale schuilkelder, die bij een alternatieve situering van de autoboxen kan worden voorkomen.
[appellant] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan geen zorgvuldige belangenafweging heeft verricht en zijn zienswijze onvoldoende heeft beantwoord.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat er bij de vaststelling van het plan kon worden afgeweken van het uitgangspunt uit het gemeentelijke beleid dat binnen de kroonprojectie van een monumentale boom niet mag worden gebouwd, omdat er van oudsher al bebouwing aanwezig is binnen de kroonprojectie van deze boom. Verder is door middel van de dubbelbestemming "Waarde - Monumentale bomen" voorzien in voldoende bescherming van deze boom. De door [appellant] bedoelde schuilkelder is geen beschermd monument en de bouw van de autoboxen zal niet leiden tot ernstige schade aan deze kelder. Voorts zijn alle betrokken belangen zorgvuldig afgewogen bij de vaststelling van het plan.
5. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor autoboxen ter plaatse van de aanduiding "garage".
Ingevolge lid 4.2.2 gelden voor het bouwen van autoboxen de volgende bepalingen:
a. de autoboxen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "garageboxen";
b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
c. de oppervlakte per autobox mag niet meer bedragen dan 30 m²;
d. het totale gezamenlijke oppervlak van de autoboxen mag niet meer bedragen dan 210 m²;
e. het bepaalde in artikel 6 is onverminderd van toepassing op de gronden met de bestemming "Waarde - Monumentale bomen".
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, zijn de voor "Waarde - Monumentale bomen" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor monumentale bomen.
Ingevolge lid 6.2 mogen in afwijking van het bepaalde bij andere bestemmingen geen bouwwerken worden opgericht binnen de bestemming "Waarde - Monumentale bomen", tenzij uit een bomeneffectrapportage blijkt dat de bouwactiviteiten geen onevenredige nadelige effecten hebben op de levensverwachting en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom.
Ingevolge lid 6.3.1 is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning binnen deze bestemming de volgende werkzaamheden te verrichten:
a. kappen van bomen of houtopstanden;
b. het aanleggen en verharden van wegen, paden en aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen:
c. verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden; d. het slopen van bouwwerken;
e. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
f. het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van deze bomen tot gevolg hebben of kunnen hebben.
Ingevolge lid 6.3.2, onder a, kan de in lid 6.3.1 bedoelde omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien wordt aangetoond dat door het gebruik van de gronden als hiervoor aangegeven de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)-kwaliteit van de ter plaatse aanwezige boom niet wordt aangetast.
Ingevolge het bepaalde onder b kan het bevoegd gezag, alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1, een boomeffectanalyse verlangen, waaruit blijkt dat de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige nadelige gevolgen hebben voor de levensverwachting en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom.
Ingevolge het bepaalde onder c is het bevoegd gezag tevens bevoegd bij het verlenen van de omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ter bescherming van de levensverwachting en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom.
6. In het kader van de vaststelling van het plan heeft het onderzoeksbureau Cobra boomadviseurs de BEA "Zilverlinde Zandheuvel Oosterhout" van 29 augustus 2013 opgesteld. In deze BEA staat dat een circa 100 jaar oude monumentale zilverlinde met een kroondiameter van ongeveer 16 m in de tuin van de [locatie 2] staat en dat het te slopen houten gebouw aan de [locatie 1] staat. De overhangende kroon van de boom boven het gebouw aan de Zandheuvel is ongeveer 5 m. De boom en het naastgelegen perceel zijn gescheiden door een betonnen muur. Het houten gebouw wordt gesloopt. [belanghebbende] is van plan de bestaande fundering van het gebouw te gebruiken voor de nieuwe garages. Dat is in principe mogelijk zonder negatieve gevolgen voor de monumentale linde. Wel wordt geadviseerd dan een (nader) BEA op te stellen. De conclusie van deze BEA is dat de voorgenomen plannen een licht negatieve invloed hebben op de linde.
In de BEA van B-vier, boomspecialist, van juli 2014 staat dat er wortels van de boom zijn die onder de schutting door komen. Deze zitten in de groenstrook en waarschijnlijk ook onder de bestaande fundering. Deze groenstrook is van belang voor de infiltratie van hemelwater. Indien de nieuwbouw van de garages op de oude fundering gebouwd gaat worden zal de boom hier weinig hinder van ondervinden. Als de fundering echter wordt verbreed kan er graafschade ontstaan. Er dient rekening te worden gehouden met hemelwaterafvoer van de garages en infiltratie hiervan in de bodem, aldus deze BEA.
7. De Afdeling stelt vast dat het plandeel met de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "garages" voorziet in de bouw van maximaal zeven autoboxen van 30 m² nabij een monumentale zilverlinde. Ter bescherming van deze boom is voorzien in een cirkel rond de boom met de dubbelbestemming "Waarde - Monumentale bomen". Vanaf de grens van het plangebied, die wordt gevormd door de scheidingsmuur, is deze cirkel ongeveer 5 m, hetgeen overeenkomt met de overhangende kroon. Op de gronden met de dubbelbestemming mogen op grond van artikel 6, lid 6.2, van de planregels geen bouwwerken worden gebouwd, tenzij uit een bomeneffectrapportage blijkt dat de bouwactiviteiten geen onevenredige nadelige effecten hebben op de levensverwachting en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat een omgevingsvergunning voor bouwen slechts wordt verleend als uit de BEA blijkt dat de monumentale boom kan worden gehandhaafd. Of in dit geval de bestaande fundering van het te slopen gebouw zal worden gebruikt is een kwestie van uitvoering en doet niet af aan de verplichting om aan de hand van een BEA aan te tonen dat door de bouwwerkzaamheden de monumentale boom niet verloren zal gaan. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid op basis van de BEA "Zilverlinde Zandheuvel Oosterhout" van 29 augustus 2013 voormelde regeling ter bescherming van de monumentale boom heeft mogen vaststellen. Uit de door [appellant] overgelegde BEA van B-vier, boomspecialist, van juli 2014 volgt niet dat de BEA van het onderzoeksbureau Cobra boomadviseurs zodanige gebreken vertoont dat de raad zich hier niet op heeft mogen baseren. Voor zover in de BEA van B-vier wordt gewezen op mogelijke schade aan de boom indien geen gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering en wordt aangegeven dat rekening moet worden gehouden met infiltratie van hemelwater in de bodem, zijn dat aspecten die bij de mogelijke verlening van een omgevingsvergunning aan de orde kunnen komen. Voorts heeft [appellant] met zijn stelling niet aannemelijk gemaakt dat de planregeling in strijd is met geldende regelgeving over monumentale bomen, die voorschrijft dat binnen een straal van 15 meter rond de stam van een monumentale boom niet mag worden gebouwd, behalve op een bestaande fundering. Daarbij is van belang dat hij desgevraagd heeft gewezen op een bestemmingsplan van de gemeenteraad van Tilburg, waarin volgens hem is voorzien in een betere bescherming van monumentale bomen. De raad van de gemeente Oosterhout is echter niet gebonden aan dat plan en mag in het kader van een goede ruimtelijke ordening regels vaststellen die hij, gelet op het gebied en de betrokken belangen noodzakelijk acht. Het betoog faalt.
8. Over de schuilkelder onder [locatie 1] met een ingang op het perceel [locatie 2] overweegt de Afdeling dat vast staat dat deze schuilkelder geen beschermde monumentale status heeft. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van deze kelder en hieraan in het kader van een goede ruimtelijke ordening bescherming toe had moeten kennen. Dat de kelder cultuurhistorische waarde heeft, betekent niet reeds dat dit in het plan zou moeten leiden tot een bouwverbod boven of nabij deze kelder. Of de autoboxen zullen worden gebouwd op de reeds bestaande fundering van een gesloopt gebouw is een aspect van uitvoering. Het plan staat er daarnaast niet aan in de weg dat bij de bouw van de autoboxen geen gebruik zal worden gemaakt van deze fundering. Mede gelet op het door [appellant] overgelegde rapport "Grondradar onderzoek ligging schuilkelder" van 11 augustus 2015 van Fugro, waaruit volgt dat de kelder op een aanzienlijke diepte in de bodem ligt, is echter niet aannemelijk gemaakt dat als bij de bouw van de autoboxen gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, maar ook als daarvan geen gebruik wordt gemaakt, ernstige schade aan de schuilkelder zal ontstaan. Het betoog faalt.
9. Voorts heeft de raad de voorgestelde alternatieve situering van de autoboxen op een grotere afstand van het perceel van [appellant] bij de vaststelling van het plan betrokken. De raad heeft echter een groter gewicht toegekend aan een regeling die meer flexibiliteit biedt bij de situering van deze boxen en daarbij betrokken dat op deze plaats reeds bebouwing staat en de aanwezige monumentale boom met het plan kan worden beschermd. De raad heeft bij de vaststelling van het plan in redelijkheid tot deze keuze kunnen komen, nu niet is gebleken dat de raad aan de belangen van
[appellant] onvoldoende gewicht heeft toegekend. Het betoog faalt.
10. Voor zover [appellant] betoogt dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), overweegt de Afdeling dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten onvoldoende in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.
11. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, griffier.
w.g. Kramer w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015
459.