201406558/1/A3.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Maastricht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 juni 2014 in zaak nr. 13/1579 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de burgemeester van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2013 heeft de burgemeester [appellant A] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Maastricht (hierna: de woning) vanaf 22 januari 2013 tot 22 april 2013 voor drie maanden te sluiten.
Bij besluit van 3 april 2013 heeft de burgemeester het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2015, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. J.M. McKernan, werkzaam bij advocatenkantoor Beckers & Bergmans te Sittard, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. G. Marcus-Siletti, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In lijst II is hennep, zijnde softdrugs, vermeld.
Ter uitvoering van de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid heeft de burgemeester het Damoclesbeleid Lokalen en woningen (hierna: het beleid) vastgesteld. Ten tijde van het besluit van 3 april 2013 gold het beleid dat in werking is getreden op 23 maart 2013.
Volgens dit beleid wordt, indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel het daartoe aanwezig zijn van verdovende middelen, bij softdrugs de woning gesloten voor de duur van drie maanden.
2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 januari 2013 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat de politie op 2 januari 2013 de woning heeft betreden en een onderzoek heeft ingesteld. Uit het rapport blijkt dat in de woning 2.429 gram hennep, een weegschaal met daarop een bak met hennepresten, verpakkingsmateriaal en wapens en munitie zijn aangetroffen. Nu volgens de burgemeester in de woning een middel als bedoeld in lijst II aanwezig is met het oogmerk om dit te verkopen, af te leveren of te verstrekken, heeft hij wegens de ernstige inbreuk op de openbare orde de last onder bestuursdwang opgelegd.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom de burgemeester bij het aantreffen van softdrugs in een woning niet kan volstaan met een waarschuwing. Daartoe voeren zij aan dat tot mei 2012 in 23 gevallen een waarschuwing is gegeven, maar met ingang van 3 mei 2012 de waarschuwing als onderdeel van het beleid is komen te vervallen. Uit niets blijkt echter dat een waarschuwing niet effectief is. Gelet hierop is het direct overgaan tot het opleggen van een last tot sluiting van de woning volgens [appellanten] in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
3.1.