ECLI:NL:RVS:2015:291

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
201406558/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sluiting van woning wegens aantreffen softdrugs

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 juni 2014. De burgemeester van Maastricht had op 21 januari 2013 besloten om de woning van appellanten te sluiten voor een periode van drie maanden, omdat er in de woning een aanzienlijke hoeveelheid hennep was aangetroffen. Dit besluit werd genomen onder aanzegging van bestuursdwang. De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 januari 2015. Tijdens de zitting waren de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. J.M. McKernan, en de burgemeester door mr. G. Marcus-Siletti. De Afdeling overwoog dat de burgemeester op basis van het Damoclesbeleid Lokalen en woningen bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aantreffen van 2.429 gram hennep en andere verboden middelen in de woning. De burgemeester had in dit geval niet kunnen volstaan met een waarschuwing, gezien de ernst van de situatie.

De Afdeling bevestigde dat de burgemeester in redelijkheid het beleid kon voeren om woningen te sluiten bij het aantreffen van meer dan een gebruikershoeveelheid softdrugs, vooral gezien de bijzondere positie van Maastricht als grensgemeente. De argumenten van appellanten dat de sluiting in strijd was met artikel 8 van het EVRM werden verworpen, omdat deze pas in hoger beroep naar voren waren gebracht en niet eerder bij de rechtbank. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

201406558/1/A3.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Maastricht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 juni 2014 in zaak nr. 13/1579 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de burgemeester van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2013 heeft de burgemeester [appellant A] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Maastricht (hierna: de woning) vanaf 22 januari 2013 tot 22 april 2013 voor drie maanden te sluiten.
Bij besluit van 3 april 2013 heeft de burgemeester het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2015, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. J.M. McKernan, werkzaam bij advocatenkantoor Beckers & Bergmans te Sittard, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. G. Marcus-Siletti, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie  en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In lijst II is hennep, zijnde softdrugs, vermeld.
Ter uitvoering van de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid heeft de burgemeester het Damoclesbeleid Lokalen en woningen (hierna: het beleid) vastgesteld. Ten tijde van het besluit van 3 april 2013 gold het beleid dat in werking is getreden op 23 maart 2013.
Volgens dit beleid wordt, indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel het daartoe aanwezig zijn van verdovende middelen, bij softdrugs de woning gesloten voor de duur van drie maanden.
2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 januari 2013 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat de politie op 2 januari 2013 de woning heeft betreden en een onderzoek heeft ingesteld. Uit het rapport blijkt dat in de woning 2.429 gram hennep, een weegschaal met daarop een bak met hennepresten, verpakkingsmateriaal en wapens en munitie zijn aangetroffen. Nu volgens de burgemeester in de woning een middel als bedoeld in lijst II aanwezig is met het oogmerk om dit te verkopen, af te leveren of te verstrekken, heeft hij wegens de ernstige inbreuk op de openbare orde de last onder bestuursdwang opgelegd.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom de burgemeester bij het aantreffen van softdrugs in een woning niet kan volstaan met een waarschuwing. Daartoe voeren zij aan dat tot mei 2012 in 23 gevallen een waarschuwing is gegeven, maar met ingang van 3 mei 2012 de waarschuwing als onderdeel van het beleid is komen te vervallen. Uit niets blijkt echter dat een waarschuwing niet effectief is. Gelet hierop is het direct overgaan tot het opleggen van een last tot sluiting van de woning volgens [appellanten] in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
3.1.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 30 juli 2014 in zaak nr. 201310285/1/A3 kan de burgemeester in Maastricht, mede gelet op de bijzondere positie die Maastricht als grensgemeente inneemt bij het uitvoering geven aan de Opiumwet, in redelijkheid het beleid voeren dat hij een woning in beginsel sluit wanneer meer dan een gebruikershoeveelheid softdrugs in een woning wordt aangetroffen. [appellanten] hebben in beroep voorts geen bijzondere omstandigheden aangevoerd, die voor de burgemeester aanleiding hadden moeten zijn om van het beleid af te wijken. Derhalve leidt hetgeen is aangevoerd niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog dat de last tot sluiting van de woning in strijd is met artikel 8 van het EVRM hebben [appellanten] eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellanten] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen hadden behoren te doen, moet dit betoog, nog daargelaten dat dit niet is onderbouwd, buiten beschouwing blijven.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Verheij w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
382-819.