ECLI:NL:RVS:2015:29

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
14 januari 2015
Zaaknummer
201400575/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 6 december 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Best op 21 maart 2013 zijn verzoek om informatie had toegewezen. [appellant] had verzocht om documenten uit dossier SZ/2908/80832064, gerelateerd aan zijn voormalige echtgenote, en stelde dat het college hem niet voldoende had geholpen bij het preciseren van zijn verzoek. Het college had eerder op 13 mei 2013 het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 21 maart 2013 ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 11 september 2014 werd het onderzoek heropend omdat [appellant] niet was uitgenodigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college voldoende behulpzaam is geweest bij het verzoek van [appellant]. De Afdeling oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat alle documenten uit het dossier openbaar waren gemaakt en dat [appellant] niet had aangetoond dat er meer documenten bestonden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201400575/1/A3.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 december 2013 in zaak nr. 13/3472 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Best.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om informatie toegewezen.
Bij besluit van 13 mei 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2014.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend, omdat [appellant] door de Afdeling abusievelijk niet voor de zitting was uitgenodigd. Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vierde lid verzoekt het bestuursorgaan, indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2. Bij e-mailbericht van 12 maart 2013 heeft [appellant] verzocht om toezending van alle stukken, die in dossier SZ/2908/80832064 van zijn voormalig echtgenote aanwezig zijn, vanaf de datum van aanvraag van een uitkering in oktober 2008 tot en met de datum van de echtscheiding, 24 maart 2010, alsook de stukken van daarna tot 1 januari 2012. Bij besluit van 21 maart 2013 heeft het college het verzoek toegewezen. Bij e-mailbericht van 25 maart 2013 heeft [appellant] het college medegedeeld dat hij per faxbericht achttien documenten heeft ontvangen, maar aldus niet aan zijn verzoek is voldaan. Bij faxbericht van 28 maart 2013 heeft het college [appellant] verzocht te preciseren welke stukken hij nog wenst te ontvangen. Hierop heeft [appellant] bij onderscheiden e-mailberichten van diezelfde dag geantwoord dat hij zijn verzoek niet kan specificeren omdat hij niet weet welke documenten dossier SZ/2908/80832064 bevat, dat hij niet alleen documenten van de afdeling Terugvordering en Verhaal wil ontvangen maar ook documenten over de aanvraag en toekenning van de uitkering die zich bij andere afdelingen bevinden en duidelijk moet zijn dat hij alle documenten wil ontvangen. Bij e-mailbericht van 4 april 2013 heeft [appellant] het college verzocht hem de gevraagde documenten toe te zenden. Bij brief van 8 april 2013 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat alle documenten uit dossier SZ/2908/80832064 aan [appellant] zijn toegezonden en dat hij niet heeft gepreciseerd welke stukken hij nog mist. Bij faxbericht van 29 april 2013 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 maart 2013.
3. [appellant] voert aan dat ter zitting bij de rechtbank alleen D. Matheeuwsen van de afdeling Verhaal is verschenen en niet een ambtenaar van de afdeling Aanvraag en Toekenning Uitkeringen, waar volgens hem het verzoek van 12 maart 2013 toe was gericht. Voorts voert hij aan dat op zijn fax van 29 april 2013 door de gemeente niet is gereageerd en dat op het voorblad van het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank als verwerend bestuursorgaan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv) is vermeld in plaats van het college.
3.1. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat D. Matheeuwsen optrad als gemachtigde van het college. Het college heeft de fax van 29 april 2013 van [appellant] behandeld als een bezwaarschrift tegen het besluit van 21 maart 2013. Bij besluit op bezwaar van 13 mei 2013 heeft het college op de fax gereageerd. Nu in de aangevallen uitspraak het college als verwerend bestuursorgaan staat vermeld, berust het noemen van het Uwv als bestuursorgaan op het voorblad van het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op een kennelijke verschrijving. Hierin is geen grond gelegen voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college hem voldoende behulpzaam is geweest bij het preciseren van zijn verzoek, nu hem slechts één keer is gevraagd zijn verzoek te preciseren. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dossier SZ/2908/80832064 meer documenten bevat dan de documenten die reeds door het college openbaar zijn gemaakt. Hij voert daartoe aan dat hij bij e-mail van 25 maart 2013 heeft gesteld dat hem alleen documenten zijn toegezonden van de afdeling Verhaal en niet van andere afdelingen. [appellant] voert voorts aan dat hij op 5 juni 2013 een verzoek heeft ingediend om toezending van alle documenten over de aanvraag tot verlening van een bijstandsuitkering aan zijn voormalige echtgenote en het college dit verzoek met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, bij besluit van 2 juli 2013 heeft afgewezen. Bij besluit van 28 oktober 2013 heeft het college dit besluit gehandhaafd. Hieruit blijkt volgens [appellant] dat dossier SZ/2908/80832064 meer documenten bevat.
4.1. In navolging van de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college, gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 2 is weergegeven, [appellant] voldoende behulpzaam is geweest bij het preciseren van het verzoek.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 oktober 2010 in zaak nr. 201001965/1) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust. [appellant] heeft verzocht om de documenten uit dossier SZ/2908/80832064. De Afdeling acht de mededeling van het college dat het alle door [appellant] verlangde documenten uit dat dossier openbaar heeft gemaakt niet ongeloofwaardig. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dossier SZ/2908/80832064 meer documenten bevat. Anders dan hij betoogt, doet het besluit van 28 oktober 2013 daaraan niet af. Dat besluit is genomen op het door [appellant] gemaakte bezwaar in de procedure die is gevolgd op zijn verzoek van 5 juni 2013. De vraag, of het college de afwijzing van dat verzoek in het besluit van 28 oktober 2013 terecht heeft gehandhaafd, ligt in dit hoger beroep niet ter toetsing voor.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
382-819.