ECLI:NL:RVS:2015:2878

Raad van State

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
201500788/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavend optreden tegen Afvalzorg Deponie B.V. met betrekking tot stortcapaciteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 15 december 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep betreft de afwijzing door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van verzoeken om handhavend optreden tegen Afvalzorg Deponie B.V. naar aanleiding van een besluit van 13 juni 2013. Dit besluit wees de handhavingsverzoeken van [appellant] af, waarna het college op 23 december 2013 het bezwaar van [appellant] gedeeltelijk gegrond verklaarde, maar het eerdere besluit niet herroept. De rechtbank oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt stelde dat de stortcapaciteit van de stortplaats niet was overschreden. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de maximaal toegestane capaciteit van de stortplaats is overschreden, en dat het college de stortcapaciteit verkeerd heeft geïnterpreteerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 juli 2015 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] en Afvalzorg, vertegenwoordigd door mr. A. de Wit, aanwezig waren. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de planvoorschriften in samenhang moeten worden gelezen en dat de maximale stortcapaciteit niet is overschreden. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

201500788/1/A1.
Datum uitspraak: 16 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2014 in zaak nr. 14/614 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2013 heeft het college de door [appellant] ingediende verzoeken om handhavend optreden tegen Afvalzorg Deponie B.V. afgewezen.
Bij besluit van 23 december 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en besloten het besluit van 13 juni 2013 niet te herroepen, maar de motivering van dat besluit aan te vullen.
Bij uitspraak van 15 december 2014 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Afvalzorg een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2015, waar [appellant] is verschenen. Ter zitting is voorts Afvalzorg, vertegenwoordigd door mr. A. de Wit, verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft bij brief van 30 oktober 2012 bezwaar gemaakt tegen de goedkeuring van de restcapaciteit van de afvalstortplaats Nauerna, omdat volgens hem onder meer niet wordt voldaan aan de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nauernasche Polder 1995" (hierna: het bestemmingsplan). Met name wordt volgens [appellant] niet voldaan aan de voorschriften in het bestemmingsplan over de maximale hoeveelheid te storten afval. Het college heeft deze brief aangemerkt als een handhavingsverzoek en dat verzoek, dat bij brief van 22 januari 2013 is aangevuld, bij besluit van 13 juni 2013 afgewezen. In het besluit van 23 december 2013 heeft het college de motivering over de maximale stortcapaciteit in het besluit van 13 juni 2013 aangevuld. Daarbij is opgemerkt dat het bestemmingsplan is voorbereid door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college van B&W). Het college heeft het college van B&W gevraagd om een deskundigenadvies omtrent de interpretatie van het voorschrift in het bestemmingsplan over de stortcapaciteit. In een brief van 16 december 2013 heeft het college van B&W zich op het volgende standpunt gesteld:
"Het bestemmingsplan bepaalt in artikel 8, tweede lid, sub a, onder 5 van de planvoorschriften dat er een minimale hoogte van 6,7 m boven NAP wordt aangehouden. Dit was de hoogte van de stort voorafgaand aan het bestemmingsplan van 1995. Bij deze hoogte geldt een eis ten aanzien van de benodigde afdichting van 2 m. Verder staat in het bestemmingsplan, in artikel 8, tweede lid, sub a, onder 3, dat er qua volume 3,5 miljoen m3 bovenop deze minimale hoogte gestort mag worden. Er is dus geen maximaal volume gekoppeld aan de minimale hoogte van 6,7 m boven NAP, alleen de hoogte geldt hier. Als het over volume gaat dan is alleen de 3,5 miljoen m3 daar bovenop een maximumeis. Van belang is hierbij dat door de 6,7 m boven NAP de zetting en klink van de stort niet meegeteld worden. Geconcludeerd kan worden - op basis van de planvoorschriften en de daarbij behorende toelichting - dat de maximale stortcapaciteit gereguleerd is door een minimale basishoogte, namelijk 6,7 m boven NAP (artikel 8, tweede lid, sub a, onder 5) met daarbovenop een stortcapaciteit van 3,5 miljoen m³ (artikel 8, tweede lid, sub a, onder 3) die is gerelateerd aan de eindhoogte van de stortplaats. De maximale hoogtes in heuvels staat aangegeven op de plankaart: 30, 25, 20 en 15 m. Er is geen maximale capaciteit in volume uitgedrukt die de 6,7 m boven NAP meeneemt. De 3,5 m² (lees: 3,5 miljoen m³) en de 6,7 m boven NAP zijn verschillende grootheden."
Volgens het college is hiermee aangetoond dat de maximale stortcapaciteit in het bestemmingsplan alleen de uitbreiding betreft en dat er in het bestemmingsplan geen normering van de maximumcapaciteit ten behoeve van de gehele stortplaats is bepaald, anders dan de maximale hoogtes die staan aangegeven op de plankaart. Deze hoogtes worden volgens het college niet overschreden.
2. Ingevolge het bestemmingsplan rust op de gronden waarop de stortplaats is gelegen de bestemming "Recreatieve groenvoorziening".
Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften is het tijdelijke afwijkend gebruik van deze gronden als vuilstortplaats toegestaan waarbij de volgende uitgangspunten gelden:
1. (…)
3. De stortcapaciteit zal niet meer bedragen dan 3,5 miljoen m³.
4. (…)
5. Als minimale hoogte dient 6,7 m boven NAP (inclusief 2 m bovenafdichtingsconstructie) te worden aangehouden. De maximale hoogtes zijn de hoogtes van de op te richten stortheuvels, inclusief de afdichtingsconstructie. Deze staan op de plankaart aangegeven.
Op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart zijn vier heuvels ingetekend die van westelijke in oostelijke richting in hoogte oplopen en die achtereenvolgens 15 m, 20 m, 25 m en 30 m hoog zijn.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank in navolging van het college niet heeft onderkend dat de maximaal toegestane capaciteit van de stortplaats is overschreden. Daartoe voert hij aan dat uit de planvoorschriften, de plantoelichting en het document "Nauernasche Polder, voorontwerp voor de eindbestemming van het afvalstort in de Nauernasche Polder" dat in juli 1993 in opdracht van de provincie Noord-Holland is opgesteld, volgt dat op de plaatsen waar de stortplaats niet hoger zal worden dan 6,7 m boven NAP inclusief twee m bovenafdichtingsconstructie, maximaal tot een hoogte van 4,7 m afval mag worden gestort. Op het overige gedeelte van de stortplaats mag afval tot de op de plankaart aangegeven hoogten worden gestort, waarbij de bovenafdichtingsconstructie van 2 m die na het beëindigen van de stortactiviteiten en na een periode van inklinking aangebracht moet worden, meegeteld dient te worden, aldus [appellant]. Ter zitting van de rechtbank heeft Afvalzorg weliswaar aangetoond dat vanaf de hoogte van 6,7 m boven NAP een hoeveelheid van 3.483.000 m³, en derhalve minder dan 3,5 miljoen m³, afval is gestort zonder dat de maximale hoogte van de stortheuvels is overschreden, maar daarbij is uitgegaan van de basishoogte van 6,7 m boven NAP aan afval in plaats van 4,7 m boven NAP, aldus [appellant]. Het afval dat is gestort tussen 4,7 m boven NAP en 6,7 m boven NAP is volgens [appellant] ten onrechte niet meegerekend. Dat afval heeft een volume van ongeveer 1,4 miljoen m³, zodat in totaal meer dan 3,5 miljoen m³ aan afval is gestort op de stortplaats, aldus [appellant].
3.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat artikel 8, tweede lid, onder a, onder 3, van de planvoorschriften moet worden gelezen in samenhang met het bepaalde onder 5, van dat artikel. Nu daarin is opgenomen dat een minimale hoogte van 6,7 m boven NAP dient te worden aangehouden, heeft de rechtbank evenzeer terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit het genoemde artikellid volgt dat boven de aanvankelijk vergunde hoogte van 6,7 m boven NAP 3,5 miljoen m³ afval mag worden gestort. Bij deze uitleg heeft de rechtbank terecht betekenis toegekend aan de toelichting op het bestemmingsplan waarin is opgenomen dat, teneinde de capaciteitsproblemen van de stortplaats op korte termijn op te lossen, is gezocht naar mogelijkheden om de bestaande stortcapaciteit van de stortplaats Nauerna te vergroten en dat is voorzien in een uitbreiding van de stortcapaciteit met 3,5 miljoen m³ afval die zal worden gerealiseerd door de aanleg van een viertal stortheuvels, in hoogte oplopend van 15 m tot 30 m boven NAP.
Voor de door [appellant] voorgestane uitleg van artikel 8, tweede lid, onder a, onder 5, van de planvoorschriften dat het afval dat zich bevindt tussen 4,7 m boven NAP en 6,7 m boven NAP moet worden meegeteld bij de ten behoeve van de uitbreiding maximaal te storten hoeveelheid afval van 3,5 miljoen m³, heeft de rechtbank in de planvoorschriften terecht geen aanknopingspunten gevonden. Daarbij is van belang dat in het genoemde artikel niet is opgenomen dat de aanwezige bodemlaag moet worden afgedekt alvorens de stortheuvels mogen worden gerealiseerd.
Nu de rechtbank heeft overwogen dat Afvalzorg aan de hand van tekeningen aannemelijk heeft gemaakt dat tussen de op de plankaart aangegeven maximaal toegestane hoogte van de stortheuvels, gemeten vanaf de reeds eerder vergunde storthoogte van 6,7 m boven NAP, 3,5 miljoen m³ afval kan worden gestort en [appellant] niet heeft gesteld dat de maximale hoogten van de stortheuvels zijn overschreden, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de situatie ter plaatse een gebruik oplevert dat in strijd is met het bestemmingsplan. Van een overtreding is dan ook geen sprake.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Duifhuizen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015
531-724.