ECLI:NL:RVS:2015:2872

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
201504571/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke handhaving van Natuurbeschermingswet 1998 met betrekking tot veehouderij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 september 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoekster], gevestigd te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel had op 3 december 2014 een last onder dwangsom opgelegd aan [verzoekster] vanwege het zonder de vereiste Nbw-vergunning in werking zijn van een veehouderij op het perceel [locatie] te Dalfsen. De last hield in dat [verzoekster] het houden van 59.990 (groot)ouderdieren van vleeskuikens diende te staken, met een dwangsom van € 100.000,00 bij niet-naleving. Na bezwaar van [verzoekster] tegen een besluit van 28 april 2015, waarin het college het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft [verzoekster] beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er een spoedeisend belang is voor [verzoekster], aangezien het verbeuren van de dwangsom aanzienlijke financiële gevolgen kan hebben. Het college had aangegeven dat er concreet zicht was op legalisatie van de overtreding, maar dat het om administratieve redenen niet mogelijk was om voor het verstrijken van de begunstigingstermijn op de aanvraag om een Nbw-vergunning te beslissen. De voorzieningenrechter heeft besloten de begunstigingstermijn te verlengen totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist, om [verzoekster] de kans te geven om de benodigde vergunning te verkrijgen en de opgelegde last te voldoen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de bescherming van de belangen van betrokken partijen in het kader van handhaving van milieuwetgeving. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien enkel een voorlopige voorziening is getroffen.

Uitspraak

201504571/2/R2.
Datum uitspraak: 3 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2014, kenmerk 2014/0327357, heeft het college aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd vanwege het zonder de vereiste vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw-vergunning) in werking zijn van de veehouderij op het perceel [locatie] te Dalfsen.
Bij besluit van 28 april 2015, kenmerk 2015/0113252, heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het besluit van 28 april 2015 heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Door [verzoekster] en het college zijn nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
2. Het college heeft naar aanleiding van een verzoek om handhaving van de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: Mob) geconstateerd dat op het perceel [locatie] te Dalfsen een inrichting in werking is waar 59.990 (groot)ouderdieren van vleeskuikens in opfok worden gehouden, waarvoor geen Nbw-vergunning is verleend. Het college heeft [verzoekster] gelast om het in de inrichting houden van de (groot)ouderdieren van vleeskuikens in opfok te staken en gestaakt te houden, op verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00 ineens als de last niet wordt nageleefd. Daarbij is een begunstigingstermijn gegeven van vijf maanden. Volgens het college is de lengte van de gegeven begunstigingstermijn erop gericht om [verzoekster] in de gelegenheid te stellen om een Nbw-vergunning aan te vragen en te verkrijgen.
3. Naar aanleiding van de last onder dwangsom heeft [verzoekster] op 27 februari 2015 een Nbw-vergunning aangevraagd. Na de beoordeling van de aanvraag heeft het college [verzoekster] op 30 maart 2015 verzocht om uiterlijk op 30 mei 2015 aanvullende gegevens in te dienen. De aanvraag is door het college op 28 juli 2015 ontvankelijk beoordeeld.
4. Bij het bestreden besluit van 28 april 2015 heeft het college aanleiding gezien de gegeven begunstigingstermijn te verlengen met vier maanden tot en met 3 september 2015, zijnde de termijn die volgens het college noodzakelijk is om de overtreding te doen beëindigen. Hiertoe heeft het college besloten aangezien het verzoek om handhaving van de Mob gericht was op het opheffen van de overtreding van de Natuurbeschermingswet, het handhavingsbesluit als resultaat heeft gehad dat [verzoekster] ruim binnen de gestelde begunstigingstermijn een Nbw-vergunning heeft aangevraagd, ten einde de overtreding te doen beëindigen en aan de last te voldoen, en het college een periode van een maand ongebruikt heeft gelaten om [verzoekster] in verband met de behandeling van de aanvraag om aanvullende gegevens te vragen.
5. [verzoekster] verzoekt het besluit te schorsen en te bepalen dat geen dwangsom wordt verbeurd zolang niet op het beroep is beslist. [verzoekster] wijst in dit verband op de omstandigheid dat er een ontvankelijke aanvraag om een Nbw-vergunning is, waarop het college, zo zij uit contacten met medewerkers van het college heeft begrepen, voornemens is positief te beslissen en waarin het college aanleiding ziet een besluit te nemen met het voornemen om de opgelegde last onder dwangsom in te trekken.
6. Het college stelt zich op het standpunt dat er concreet zicht is op legalisatie van de aan de last onder dwangsom ten grondslag liggende overtreding, maar dat het om administratieve redenen niet zal lukken om voor het verstrijken van de begunstigingstermijn op 3 september 2015 op de aanvraag om een Nbw-vergunning te beslissen. Dit houdt verband met doorlooptijden in het geautomatiseerde systeem van de provincie Overijssel en met het feit dat voor het nemen van de beschikkingen op de aanvragen om Nbw-vergunningen nog geen sjabloon beschikbaar was.
Verder blijkt dat het college, gelet op het naar de mening van het college aanwezige concrete zicht op legalisatie, op 2 september 2015 een besluit heeft genomen met het voornemen om de aan [verzoekster] opgelegde last onder dwangsom in te trekken. In dit besluit is de Mob gelegenheid gegeven haar zienswijze tegen dit voornemen binnen zeven dagen bij het college in te dienen. Daarna zal een besluit omtrent de intrekking van de last onder dwangsom worden genomen.
7. Aannemelijk is dat het door [verzoekster] uiterlijk op 3 september 2015 naleven van de last, bestaande uit het staken van het houden van de in de inrichting aanwezige 59.990 (groot)ouderdieren van vleeskuikens in opfok, dan wel het beschikken over een in werking zijnde Nbw-vergunning feitelijk onmogelijk is. Verder behelst het besluit van het college van 2 september 2015 slechts een voornemen tot intrekking van de opgelegde last onder dwangsom en staat dit de verbeurte van de dwangsom niet in de weg. Dit betekent dat [verzoekster] op 4 september 2015 onmiddellijk een dwangsom van € 100.000,00 ineens verbeurt, hetgeen voor [verzoekster] aanzienlijke financiële consequenties en mogelijk onomkeerbare gevolgen voor haar bedrijfsvoering heeft. [verzoekster] heeft gelet daarop naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang. Onder deze omstandigheden bestaat, gelet op de betrokken belangen, aanleiding voor het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening als ordemaatregel.
8. De voorzieningenrechter zal trachten te bewerkstelligen dat de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening op de zitting van 5 oktober 2015 zal kunnen plaatsvinden.
9. Gelet op het feit dat thans enkel een voorlopige voorziening als ordemaatregel wordt getroffen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. In de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening zal over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht worden beslist.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft als ordemaatregel de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn zoals genoemd in het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 28 april 2015, kenmerk 2015/0113252, wordt verlengd totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Hagen w.g. Plambeck
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2015
159.