ECLI:NL:RVS:2015:2845

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
201409002/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan herziening bedrijventerrein De Hogewaard en Van Heemstraweg in de gemeente Maasdriel

Op 11 september 2014 heeft de raad van de gemeente Maasdriel het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2014, bedrijventerrein De Hogewaard en Van Heemstraweg" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten [appellante sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 juli 2015 behandeld. De appellanten zijn eigenaren van percelen op de bedrijventerreinen en betogen dat de beperking van de gebruiksmogelijkheden in het bestemmingsplan onvoldoende is gecompenseerd. De Afdeling overweegt dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellante sub 1] wordt ongegrond verklaard, evenals het beroep van [appellant sub 2]. De Afdeling verklaart de beroepen ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201409002/1/R2.
Datum uitspraak: 9 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellant sub 2], wonend te Heerewaarden, gemeente Maasdriel,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Maasdriel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2014, bedrijventerrein De Hogewaard en Van Heemstraweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2015, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. W.J.W. van Eijk, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, en [persoon], [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Snijders en A. Zweerus, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. In het buitengebied van de gemeente Maasdriel liggen ten zuiden van de kern Heerewaarden twee kleine bedrijventerreinen, namelijk De Hogewaard en Van Heemstraweg. Het plan voorziet voor deze bedrijventerreinen in een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied, binnendijks deel". In het bestemmingsplan "Buitengebied, binnendijks deel" waren de gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het daarvoor geldende plan beperkt. Hierdoor is de gemeente geconfronteerd met planschadeclaims. Met het onderhavige plan is beoogd weer ruimere gebruiksmogelijkheden te bieden voor de bedrijven. Het plan bevat een herziening van enkele planregels. De plankaart is niet herzien.
Het toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het geschil
3. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] zijn elk eigenaar van percelen op de bedrijventerreinen. Zij betogen dat de beperking van de gebruiksmogelijkheden in het bestemmingsplan "Buitengebied, binnendijks deel" in het onderhavige plan onvoldoende is gecompenseerd.
Het beroep van [appellante sub 1]
4. [appellante sub 1] is eigenaar van het perceel [locatie 1] te Heerewaarden. Zij betoogt dat in het plan ten onrechte het bestaande gebruik niet in zijn geheel als zodanig is bestemd. Zij stelt dat op het perceel, naast de productie van kunststofverpakkingsmateriaal, welk gebruik in het plan als zodanig is bestemd, ook kunststoffen, anders dan verpakkingsmateriaal worden geproduceerd. Dit laatstgenoemde gebruik moet volgens [appellante sub 1] worden getypeerd als een kunststofverwerkend bedrijf zonder fenolharsen voor de productie van kunststoffen anders dan kunststof verpakkingsmateriaal, een zogenoemd categorie 4.1-bedrijf. Volgens [appellante sub 1] heeft de raad deze bedrijfsactiviteiten niet in het plan als zodanig bestemd, terwijl dit gebruik op grond van de milieuvergunning is toegelaten. Deze bedrijfsactiviteiten zijn dan ook ten onrechte voor de tweede keer onder het overgangsrecht gebracht.
4.1. Het plandeel voor het perceel [locatie 1] te Heerewaarden heeft de bestemming "Bedrijventerrein", de aanduiding "toegestane hogere milieucategorie" en de aanduiding "DH".
Ingevolge artikel 7, lid 7.2, onder a, van de planvoorschriften van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied binnendijks deel" zijn ter plaatse van de bestemming "Bedrijventerrein" uitsluitend bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge het bepaalde onder b geldt in afwijking van het bepaalde onder a ter plaatse van de aanduiding "toegestane hogere milieucategorie" dat het ter plekke bestaande bedrijf mag worden gehandhaafd en wel in de op de kaart bestemmingen vermelde hogere milieucategorie. Op de kaart bestemmingen is voor het perceel de milieucategorie "3" vermeld.
In het onderhavige plan is het bepaalde onder b herzien. Het artikel luidt, voor zover van belang, als volgt. In afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding "toegestane hogere milieucategorie" het bestaande bedrijf is toegestaan, alsmede ter plaatse van de aanduiding "DH" bedrijfsactiviteiten tot en met maximaal milieucategorie 3.2 van de lijst "Bedrijven en milieuzoneringen 2009" zoals opgenomen in bijlage 1.
4.2. Op grond van het plan zijn op het perceel [locatie 1] zowel bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 3.2 van de lijst "Bedrijven en milieuzoneringen 2009", alsmede het bestaande bedrijf toegestaan. Anders dan in het vorige plan is niet voorgeschreven welke milieucategorie het bestaande bedrijf maximaal mag hebben. Dit betekent dat het antwoord op de vraag of de bestaande bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 1] moeten worden aangemerkt als categorie 3.2 of categorie 4.1-bedrijfsactiviteiten niet relevant is voor de beoordeling of het bedrijf als zodanig is bestemd. Anders dan [appellante sub 1] betoogt kunnen op grond van het plan de bestaande vergunde bedrijfsactiviteiten derhalve worden gecontinueerd. De vrees van [appellante sub 1] voor schade, omdat de bedrijfsactiviteiten onder het overgangsrecht zouden zijn gebracht, is dan ook niet gegrond. Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag.
5. Voor zover [appellante sub 1] bezwaren naar voren heeft gebracht over de vaststelling van de hoogte van de planschade en de planschaderapporten, overweegt de Afdeling dat deze bezwaren niet in deze procedure, maar in de planschadeprocedure, ter beoordeling staan.
6. Verder heeft [appellante sub 1] de beroepsgrond dat de raad in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft gereageerd op haar notities van 27 augustus 2014 en 11 september 2014, ter zitting ingetrokken.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 1] ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 2]
8. [appellant sub 2] is eigenaar van de panden [locatie 2, 3 en 4] te Heerewaarden. Het westelijk deel van het bedrijventerrein van [appellant sub 2] is in het bestemmingsplan bestemd voor bedrijven in milieucategorie 3.1 en 3.2. Het oostelijk deel van zijn bedrijventerrein is bestemd voor bedrijven in milieucategorie 3.1. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte het oostelijke deel van zijn bedrijventerrein is bestemd voor bedrijven in milieucategorie 3.1. Hij kan zich niet verenigen met het standpunt van de raad dat vanwege een nabijgelegen burgerwoning geen bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3.2 kunnen worden toegelaten. Hij stelt in dit verband dat de raad ten onrechte een richtafstand van 100 m aanhoudt tussen de bedrijfsactiviteiten en de woning. Volgens hem kan het gebied waar zijn bedrijf is gevestigd, worden aangemerkt als het omgevingstype "gemengd gebied", waardoor de richtafstand kan worden verkleind naar 50 m. Aan deze afstand wordt voldaan, aldus [appellant sub 2]. Mocht toch een afstand van 100 m moeten worden aangehouden, dan hoeft volgens [appellant sub 2] niet het hele oostelijke deel van het terrein, maar slechts het meest noordelijke deel voor bedrijven in milieucategorie 3.1 te worden bestemd. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de stelling van de raad dat een dergelijke splitsing onlogisch zou zijn. In het voorste deel van het oostelijke perceel zijn namelijk alleen kantoorfuncties gesitueerd. Tot slot voert [appellant sub 2] aan dat de raad ten onrechte stelt dat de ecologische hoofdstructuur dan wel de toekomstige uitbreiding van een woonwijk in de weg zouden staan aan het toelaten van milieucategorie 3.2.
8.1. De raad stelt dat vanwege een nabijgelegen burgerwoning geen bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3.2 op het oostelijke deel van het bedrijventerrein van [appellant sub 2] kunnen worden toegelaten. Bij de keuze van de scheidingslijn tussen de milieucategorieën is aansluiting gezocht bij de bestaande bebouwing op het perceel. Daarnaast staan een toekomstige uitbreiding van de naastgelegen woonwijk en de nabijheid van de ecologische hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden in de weg aan het toelaten van bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3.2 op het oostelijke deel van het bedrijventerrein, aldus de raad.
8.2. Het plandeel voor de percelen [locatie 2, 3 en 4] te Heerewaarden heeft de bestemming "Bedrijventerrein", de aanduiding "toegestane hogere milieucategorie" en de aanduiding "VH".
Ingevolge artikel 7, lid 7.2, onder a, van de planvoorschriften van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied binnendijks deel" zijn ter plaatse van de bestemming "Bedrijventerrein" uitsluitend bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge het bepaalde onder b geldt in afwijking van het bepaalde onder a ter plaatse van de aanduiding "toegestane hogere milieucategorie" dat het ter plekke bestaande bedrijf mag worden gehandhaafd en wel in de op de kaart bestemmingen vermelde hogere milieucategorie. Op de kaart bestemmingen is voor het perceel de milieucategorie "3" vermeld.
In het onderhavige plan is het bepaalde onder b herzien. Het artikel luidt, voor zover van belang, als volgt. In afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding "toegestane hogere milieucategorie" het bestaande bedrijf is toegestaan, alsmede:
a. ter plaatse van het oostelijk deel van de aanduiding "VH" (zoals nader aangeduid op een in de planregels gevoegde afbeelding): bedrijfsactiviteiten tot en met maximaal milieucategorie 3.1 van de lijst "Bedrijven en milieuzonering 2009", zoals opgenomen in bijlage 1;
b. ter plaatse van het westelijk deel van de aanduiding "VH" (zoals nader aangeduid op een in de planregels gevoegde afbeelding): bedrijfsactiviteiten tot en met maximaal milieucategorie 3.2 van de lijst "Bedrijven en milieuzoneringen 2009" zoals opgenomen in bijlage 1.
8.3. Op grond van de brochure "Bedrijven en milieuzonering 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) geldt voor bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3.2 een richtafstand van 100 m ten opzichte van een rustige woonwijk. In geval van het omgevingstype gemengd gebied mag deze afstand volgens de VNG-brochure met één afstandsstap worden teruggebracht naar 50 m. Uit de VNG-brochure volgt dat de richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is.
De raad heeft in dit geval de richtafstand ten opzichte van een rustige woonwijk toegepast, omdat de bestaande woning ligt in een gebied hetwelk volgens de raad niet kan worden gekenmerkt als een gemengd gebied. De Afdeling acht dit standpunt niet onjuist. Behoudens één agrarisch bedrijf staan er verder namelijk met name burgerwoningen in dit gebied en de raad heeft onweersproken gesteld dat de milieudruk in het gebied laag is.
De afstand tussen de oostelijke perceelsgrens van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" en de uiterste situering van de gevel van de dichtstbijzijnde burgerwoning bedraagt ongeveer 75 m. De raad heeft dan ook terecht gesteld dat in zoverre niet aan de richtafstand van 100 m uit de VNG-brochure wordt voldaan. De raad heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het planologisch niet wenselijk is om het hele oostelijke deel van het bedrijventerrein voor bedrijven in milieucategorie 3.2 te bestemmen.
Het geschil spitst zich verder toe op de vraag waar de scheidingslijn tussen milieucategorie 3.1 en milieucategorie 3.2 moet liggen. De scheidingslijn is op de verbeelding voorzien op een afstand van meer dan 100 m van de dichtstbijzijnde burgerwoning. De raad heeft bij het aanbrengen van de scheidingslijn op de verbeelding aansluiting gezocht bij de situering van de bestaande gebouwen op het perceel en acht het niet wenselijk, mede met het oog op de handhaafbaarheid van de planregeling, om de scheidingslijn tussen de twee onderscheidene milieucategorieën door één gebouw te laten lopen. De Afdeling acht dit, ook gezien de beleidsvrijheid die de raad op dit punt heeft, niet onredelijk. Dat, zo [appellant sub 2] stelt, thans in het gebouw een logische scheiding kan worden aangebracht, omdat aan de noordzijde alleen kantoren zijn gevestigd, maakt dit niet anders, omdat deze situatie in de toekomst kan veranderen. Verder heeft de raad van belang mogen achten dat, zo is ter zitting gebleken, thans in het hele gebouw alleen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden in milieucategorie 3.1 en niet in milieucategorie 3.2.
Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad reeds vanwege de nabijheid van een burgerwoning en de situering van de bestaande bedrijfsgebouwen in redelijkheid heeft kunnen besluiten het hele oostelijke deel van het bedrijventerrein te bestemmen voor bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3.1. Het bestreden besluit kan in zoverre door deze motivering zelfstandig worden gedragen. De tevens aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde, en door [appellant sub 2] bestreden, argumenten met betrekking tot het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Langestraat West 1", een toekomstige uitbreiding van een naastgelegen woonwijk en de ecologische hoofdstructuur behoeven daarom geen beoordeling meer.
9. [appellant sub 2] betoogt tot slot dat het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en het bouwvlak aan de noordzijde van zijn perceel ten onrechte zijn gesitueerd ter plaatse van een sloot. [appellant sub 2] wijst erop dat niet hij, maar het waterschap Rivierenland, eigenaar is van de sloot.
9.1. De Afdeling overweegt dat bestaande eigendomsverhoudingen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen doorslaggevende betekenis hebben in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan. Dit is slechts anders indien op voorhand duidelijk is dat de eigendomsverhoudingen aan de verwezenlijking van de bestemming binnen de planperiode van tien jaar in de weg staan. [appellant sub 2] heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Dat, zoals [appellant sub 2] ter zitting heeft gesteld, in de planschadeprocedure de sloot ten onrechte is betrokken bij de berekening van de oppervlakte van het bedrijfsperceel geeft, wat daar verder ook van zij, evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad aanleiding had moeten zien in het onderhavige plan de bestemmingsgrenzen te herzien. Het betoog faalt.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Westland, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Westland
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015
683.