ECLI:NL:RVS:2015:2820

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
201500975/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor kapschuur en zwembadoverkapping in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede op 18 juni 2014 geweigerd om aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een kapschuur en zwembadoverkapping op haar perceel in Enschede. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van [appellante] tegen deze weigering ongegrond op 22 december 2014. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 9 september 2015 behandeld. Tijdens de zitting is [appellante] vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, terwijl het college werd vertegenwoordigd door M.H.J. Hassink. De Raad overwoog dat de aanvraag om omgevingsvergunning was ingediend ter legalisering van bouwwerken die zonder vergunning waren gerealiseerd. De kapschuur en zwembadoverkapping overschreden de maximaal toegestane oppervlakte en de goothoogte, en bevonden zich in strijd met de beheersverordening en het bestemmingsplan.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen agrarisch bouwperceel op het perceel ligt, waardoor de bouw van bijgebouwen in strijd is met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden". Het betoog van [appellante] dat de kapschuur niet in strijd is met deze bestemming werd verworpen, evenals haar beroep op overgangsrecht. De Raad concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201500975/1/A1.
Datum uitspraak: 9 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Enschede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 december 2014 in zaak nr. 14/1917 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2014 heeft het college geweigerd aan [appellante] omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een kapschuur en zwembadoverkapping op het perceel [locatie] te Enschede (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 22 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door M.H.J. Hassink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3 van de ten tijde van belang ter plaatse geldende beheersverordening "Buitengebied Noordwest" (hierna: de beheersverordening) zijn de regels behorend bij illustratie 1 van toepassing op het gebied dat onderdeel uitmaakte van het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" (hierna: het bestemmingsplan). De beheersverordening verwijst voorts naar de planvoorschriften van het bestemmingsplan.
Ingevolge illustratie 1 rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" met de zogenoemde gastbestemming "Woning".
Ingevolge artikel 8.1.1 van de planvoorschriften zijn de op de illustratie voor agrarisch gebied met landschappelijke waarden aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf, en voor het behoud, herstel en verbetering van de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Ingevolge artikel 8.2 mag op de voor agrarisch gebied met landschappelijke waarden aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwperceel, onder de daarin opgenomen voorwaarden.
Ingevolge artikel 44.1.3 mag de oppervlakte van bijgebouwen ter plaatse van de gastbestemming "Woning" in totaal maximaal 75 m² bedragen of zoveel meer als de oppervlakte bedroeg op 10 mei 1996, mits die gebouwen niet op een later tijdstip zijn verwijderd.
Ingevolge artikel 44.1.4 mag de afstand van een bijgebouw tot de woning ten hoogste 15 m bedragen.
Ingevolge artikel 44.1.6 mag de goothoogte van bijgebouwen ten hoogste 3 m bedragen en de hoogte van bijgebouwen ten hoogste 6 m.
2. De aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend ter legalisering van een op het perceel zonder omgevingsvergunning gerealiseerde kapschuur en zwembadoverkapping. Deze bouwwerken hebben tezamen een oppervlakte van 160 m². De kapschuur heeft een goothoogte van 3,3 m en een maximale hoogte van 4,6 m. Vast staat dat de in de beheersverordening voorschreven maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel wordt overschreden. Vast staat voorts dat de bouwwerken zich in strijd met de beheersverordening bevinden op een afstand van meer dan 15 m van de woning en de goothoogte van de kapschuur de in de beheersverordening dienaangaande voorschreven maximaal toegestane hoogte overschrijdt. Het college heeft geweigerd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunning te verlenen. Het college heeft aan deze weigering onder meer ten grondslag gelegd dat de bouwwerken in strijd zijn met het bij besluit van 10 maart 2014 vastgestelde, maar ten tijde van het besluit van 18 juni 2014 nog niet in werking getreden bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest".
Tussen partijen is in geschil of de kapschuur in overeenstemming is met de op het perceel rustende bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden".
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de kapschuur niet in strijd is met deze bestemming. Daartoe voert zij aan dat het perceel een bouwperceel kent en de kapschuur daarop is toegestaan. [appellante] stelt dat zij haar agrarisch bedrijf, dat al gedurende lange tijd aanwezig is, op het perceel niet kan uitoefenen zonder de daarbij behorende gebouwen.
3.1. De Afdeling heeft bij uitspraak van 1 juli 2015 in zaak nr. 201403747/1/A1 over een aan [appellante] opgelegde last onder dwangsom tot onder meer het verwijderen van de kapschuur op het perceel overwogen, dat geen concreet zicht op legalisering van de kapschuur bestaat, nu in het bestemmingsplan niet in een agrarisch bouwperceel is voorzien zodat bouwen van bijgebouwen ten behoeve van het gebruik voor agrarische doeleinden in strijd is met het bestemmingsplan.
Onder verwijzing naar voormelde uitspraak wordt overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat uit de bij de beheersverordening behorende illustratie 1 en de bij het bestemmingsplan behorende plankaart volgt dat op het perceel geen agrarisch bouwperceel ligt. Dit betekent dat, daargelaten of op het perceel agrarische activiteiten plaatsvinden, het oprichten van bijgebouwen ten behoeve van dat gebruik, gelet op artikel 8.2 van de planvoorschriften, in strijd is met de op het perceel rustende bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden". Anders dan [appellante] aanvoert, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college op grond van de zogeheten toverformule voor de kapschuur omgevingsvergunning had moet verlenen, reeds omdat in de planvoorschriften een toverformule ontbreekt. Voorts heeft een toverformule uitsluitend betrekking op het gebruik van gronden in strijd met de beheersverordening en kan een beroep daarop derhalve niet leiden tot de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Voor zover [appellante] aanvoert dat het bouwen van de bouwwerken onder de beschermde werking van het overgangsrecht valt, omdat ingevolge het voorheen in 1995 geldende bestemmingsplan op het perceel een agrarisch bouwperceel lag, wordt onder verwijzing naar de eerder vermelde uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2015 overwogen dat overgangsrecht niet meebrengt dat ten behoeve van door dat recht beschermd gebruik ook gebouwd mag worden.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015
531-789.