201410599/1/R4.
Datum uitspraak: 9 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
en
de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Eerste herziening Groenzone" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M.M. Kroon, advocaat te Wageningen, en de raad, vertegenwoordigd door H. Stolk en R. van den Bosch, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de realisatie van de vierde fase van de Groenzoom gelegen tussen Zoetermeer en Pijnacker. Het plan heeft tot doel om het definitieve ontwerp voor deelgebied 4 van de Groenzoom mogelijk te maken voor zover niet passend binnen het vorige bestemmingsplan. Dit betreft met name de mogelijkheid om watergangen en fietspaden te realiseren.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met de bestemmingen "Recreatie" en "Agrarisch-Weide" die zijn toegekend aan de nabij zijn woning en agrarisch bedrijf aan de [locatie] te Pijnacker gelegen gronden. Hij betoogt dat deze bestemmingen leiden tot rechtsonzekerheid. Hiertoe voert hij aan dat de bestemmingsregelingen te ruim zijn waardoor hem onvoldoende inzicht wordt geboden in de verdere inrichting van de gronden. In dit verband wijst hij op de omstandigheid dat de gemeente geen eigenaar is van de gronden. [appellant] vreest voor een vermindering van zijn privacy en een afname van de sociale veiligheid indien op de gronden ten noorden van zijn woning met de bestemming "Agrarisch-Weide" het beoogde fietspad wordt aangelegd. Daartoe voert hij aan dat het beoogde fietspad leidt tot inkijk in zijn woning en dat het fietspad niet zal worden verlicht. [appellant] wenst dat het fietspad meer noordelijk van zijn woning wordt aangelegd. [appellant] vreest voorts voor negatieve gevolgen voor zijn bedrijfsvoering indien op de gronden ten westen van zijn bedrijf met de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "natuur" de beoogde bosschage wordt aangelegd. In dit verband wijst hij op de mogelijke insleep van ongedierte uit bomen en struiken in zijn kassen waar biologische komkommers worden geteeld.
3.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden ten noorden van de woning en het agrarisch bedrijf aan de [locatie] te Pijnacker de bestemming "Agrarisch-Weide" toegekend. Voorts is blijkens de verbeelding aan de gronden ten westen van deze woning en dit bedrijf de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "natuur" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.24, van de planregels wordt in dit plan onder extensieve openluchtrecreatie verstaan: vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknick-plaatsen en strandjes.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Agrarisch-Weide" aangewezen gronden bestemd voor:
a. weide,
b. hobbymatig, niet-bedrijfsmatig grondgebonden agrarisch gebruik,
c. extensieve openluchtrecreatie voor zover de onder a en b bedoelde functies niet onevenredig worden aangetast,
d. fiets- en voetpaden en ruiterpaden, en
e. sloten en andere watergangen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor:
a. extensieve openluchtrecreatie,
b. instandhouding en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding "natuur",
c. instandhouding en ontwikkeling van watergangen, sloten en andere waterpartijen, waterberging in geval van calamiteiten, en kades,
d. wegen, fiets- en voetpaden en ruiterpaden, en
e. parkeerplaatsen, groenvoorzieningen en bij een en ander behorende overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van waterbeheer.
3.2. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. In een bestemmingsplan kunnen globale bestemmingen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
De Afdeling stelt vast dat in het vorige bestemmingsplan "Groenzone Berkel-Pijnacker" aan de gronden ten noorden en ten westen van de woning en het agrarisch bedrijf aan de [locatie] te Pijnacker de bestemming "Weide" onderscheidenlijk de bestemming "Recreatieve doeleinden en natuur" was toegekend. Voorts stelt de Afdeling vast dat in artikel 5, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, van de voorschriften van dat plan, die zien op de bestemming "Recreatieve doeleinden en natuur" onderscheidenlijk "Weide", nagenoeg dezelfde bestemmingsregelingen als in het onderhavige plan waren opgenomen.
De raad heeft toegelicht dat wederom voor een globaal eindplan is gekozen om ruimte te bieden bij de uitvoering van het plan. Dit om de mogelijkheid te behouden om bij onvoorziene omstandigheden bijvoorbeeld het exacte tracé van een fietspad aan te kunnen passen. Anders dan [appellant] betoogt bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de globale bestemmingen niet leiden tot een rechtsonzekere situatie. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de planregels voor de bestemmingen "Agrarisch-Weide" en "Recreatie" bouwregels zijn opgenomen. Zo volgt uit artikel 3, lid 3.2, onderscheidenlijk artikel 4, lid 4.2, van de planregels dat ter plaatse geen gebouwen mogen worden gebouwd. Voorts zijn de bestreden bestemmingsregelingen niet dusdanig ruim geformuleerd en de daarbinnen toegestane gebruiksdoeleinden wat betreft ruimtelijke uitstraling niet dusdanig ingrijpend of ongebruikelijk dat de raad voor meer gedetailleerde bestemmingsregelingen had moeten kiezen. De Afdeling neemt mede in aanmerking dat de raad ter zitting te kennen heeft gegeven dat na de inrichting van de Groenzoom de gemeente eigenaar wordt van de gronden. [belanghebbende] heeft in dit verband ter zitting bevestigd dat hij zijn gronden ten noorden van de woning van [appellant] waar een fietspad is beoogd, ruilt met andere gronden van de gemeente. [appellant] heeft dit niet weersproken.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Afdeling voldoende inzicht gegeven in de inrichting van de gronden in de nabijheid van de woning en het bedrijf van [appellant] en zijn de bestemmingen uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar. Overigens is reeds een definitief ontwerp voor deelgebied 4 van de Groenzoom vastgesteld waaruit de inrichting van de gronden volgt en heeft de raad ter zitting toegezegd dat [appellant] wordt ingelicht indien de in het definitieve ontwerp opgenomen inrichting van de gronden in de nabijheid van de woning en het bedrijf van [appellant] wordt gewijzigd.
Het betoog faalt in zoverre.
3.3. Voor zover [appellant] vreest voor een vermindering van zijn privacy en een afname van de sociale veiligheid indien op de gronden ten noorden van zijn woning met de bestemming "Agrarisch-Weide" het beoogde fietspad wordt aangelegd, overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij de aanleg van het fietspad in de te ontwikkelen Groenzoom dan aan het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande situatie. Weliswaar staat het exacte tracé van het fietspad nog niet vast, maar gelet op de omstandigheid dat naast de woning van [appellant] een bestaande sloot is gelegen met de bestemming "Water" die geen fietspad mogelijk maakt zodat het beoogde fietspad op een afstand van minimaal 10 m van de woning van [appellant] zal worden aangelegd alsmede op de beperkte ruimtelijke uitstraling van een fietspad, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het fietspad zal leiden tot een onevenredige aantasting van de privacy en sociale veiligheid van [appellant]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat onderzocht is of het fietspad ook ten noorden van de molen kan worden aangelegd, maar gebleken is dat dit financieel niet haalbaar is vanwege de aanwezigheid van een waterleiding en een hoofdgasleiding ter plaatse. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in de gestelde gevolgen voor de privacy en de sociale veiligheid van [appellant] dan ook geen aanleiding hoeven zien om het plan niet in deze vorm vast te stellen.
Het betoog faalt in zoverre.
3.4. Wat betreft de vrees van [appellant] voor negatieve gevolgen voor zijn bedrijfsvoering indien op de gronden ten westen van zijn bedrijf met de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "natuur" de beoogde bosschage wordt aangelegd, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, zo hiervan al sprake zal zijn, eventuele gevolgen zeer beperkt zullen zijn nu naast de kassen van [appellant] een bestaande sloot is gelegen met de bestemming "Water" waardoor de beoogde struiken op een afstand van minimaal 10 m van de kassen zullen worden aangelegd. Overigens heeft de raad toegelicht dat ten westen van de kassen van [appellant] struiken zijn beoogd om een geleidelijke overgang te creëren van de Groenzoom naar het kassengebied. Gebleken is dat gesprekken zijn gevoerd met [appellant] over de concrete invulling van de struiken in verband met zijn bedrijfsbelang. Welke soorten struiken ter plaatse zullen worden aangelegd, is een uitvoeringskwestie die niet kan worden vastgelegd in een bestemmingsplan. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat met [appellant] hierover wederom in overleg zal worden getreden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in de gestelde gevolgen voor de bedrijfsvoering van [appellant] evenmin aanleiding hoeven zien om het plan niet in deze vorm vast te stellen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat het beoogde fietspad nabij zijn woning leidt tot een verkeersonveilige situatie op de Molenlaan en de zijweg van de Molenlaan. Daartoe voert hij aan dat de voorziene aantakking van het fietspad op de zijweg van de Molenlaan onoverzichtelijk is. Voorts voert hij aan dat de voorziene kruising van het fietspad met de Molenlaan gevaarlijk is vanwege de ter plaatse aanwezige knik in de weg waardoor auto’s voor fietsers slecht waarneembaar zijn. Volgens hem is van een onderzoek niet gebleken.
4.1. In het definitieve ontwerp is in de nabijheid van de woning van [appellant] een fietspad beoogd dat aansluit op het fietspad aan de oostkant van de Molenlaan en op het voorziene fietspad aan de westkant richting bedrijventerrein Boezem. De raad heeft toegelicht dat is onderzocht of het fietspad ook ten noorden van de molen zou kunnen worden aangelegd. Dit is volgens hem financieel niet haalbaar vanwege de aanwezigheid van een waterleiding en een hoofdgasleiding ter plaatse. Om de verkeersveiligheid te waarborgen dient volgens de raad de Molenlaan haaks te worden gekruist. Dit is voorzien door het beoogde fietspad de zijweg van de Molenlaan te laten benutten. Hiermee wordt voorkomen dat er meerdere aandachtspunten voor automobilisten op de Molenlaan zijn en kan de molen als blikvanger op de route fungeren, aldus de raad. Ter plaatse van de aantakking van het fietspad op de zijweg van de Molenlaan zal volgens de raad ter waarborging van de verkeersveiligheid door middel van bebording en wegmarkering worden aangegeven dat fietsers voorrang hebben. Tevens zal dit gedeelte van de zijweg volgens de raad worden verbreed en zal verlichting worden aangebracht. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hiermee geen vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbare situatie kan worden bereikt. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het beoogde fietspad niet tot een verkeersonveilige situatie leidt.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Helder
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015
625.