ECLI:NL:RVS:2015:2812

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
201409402/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 november 2014, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 21 januari 2014 had de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 definitief vastgesteld op € 10.104,00, met een terugvordering van € 787,00. Na een bezwaarprocedure verklaarde de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar ongegrond.

In hoger beroep handhaafde [appellante] haar standpunt, omdat zij meende dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het besluit van 25 maart 2014 van een onjuist verzamelinkomen was uitgegaan. De Belastingdienst/Toeslagen had het verzamelinkomen herzien en de kinderopvangtoeslag vastgesteld op € 10.583,00, met een terugvordering van € 308,00. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat het hoger beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is, omdat de herziening van de kinderopvangtoeslag leidde tot een ander terug te vorderen bedrag dan waar het hoger beroep op was gebaseerd.

De Raad van State oordeelde dat [appellante] geen belang meer had bij een inhoudelijke behandeling van haar hoger beroep, aangezien het terug te vorderen bedrag inmiddels was gewijzigd. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en het beroep tegen het besluit van 13 maart 2015 werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen. De uitspraak vond plaats op 9 september 2015.

Uitspraak

201409402/1/A2.
Datum uitspraak: 9 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 november 2014 in zaak nr. 14/2614 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2010 definitief vastgesteld op € 10.104,00 en een bedrag van € 787,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 25 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 13 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2010 definitief vastgesteld op € 10.583,00 en een bedrag van € 308,00 teruggevorderd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang, zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 26 van de Awir is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
2. Aan het besluit van 25 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat het verzamelinkomen van [appellante] over 2010 door de inspecteur is vastgesteld op € 32.242,00. Naar aanleiding van een besluit van de inspecteur van 7 augustus 2014, waarbij het verzamelinkomen is herzien en vastgesteld op € 23.140,00, heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 13 maart 2015 de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2010 herzien en vastgesteld op € 10.583,00. [appellante] heeft een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 van € 10.891,00 ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het verschil ten bedrage van € 308,00 als onverschuldigd betaald van [appellante] teruggevorderd.
3. [appellante] heeft het hoger beroep gehandhaafd omdat inmiddels is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het besluit van 25 maart 2014 van een onjuist verzamelinkomen is uitgegaan. Wanneer zij geen hoger beroep zou hebben ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank zou deze uitspraak na zes weken kracht van gewijsde hebben gekregen, waarmee de terugvordering rechtens onaantastbaar zou zijn geworden, aldus [appellante].
3.1. De herziening van de kinderopvangtoeslag bij het besluit van 13 maart 2015 heeft geleid tot een ander terug te vorderen bedrag dan bij het hoger beroep aan de orde was, zodat [appellante] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van haar hoger beroep.
4. Het hoger beroep van [appellante] wordt, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Awb, geacht mede een beroep tegen het besluit van 13 maart 2015 in te houden. Dit beroep heeft uitsluitend betrekking op de terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen van een bedrag van € 308,00.
5. [appellante] betoogt dat de kinderopvangtoeslag niet op haar rekeningnummer is betaald, maar op het rekeningnummer van het gastouderbureau. Omdat [appellante] ervan uitgaat dat de Belastingdienst/Toeslagen het bedrag van € 308,00 inmiddels door middel van verrekening heeft geïnd, gaat zij ervan uit dat van haar voor het jaar 2010 niets meer te vorderen valt.
5.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft te kennen gegeven dat aan [appellante] gedurende het hoger beroep uitstel van betaling is verleend en dat het onverschuldigd betaalde voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 niet is verrekend met een voorschot van een andere toeslag. Derhalve kan niet worden uitgegaan van de juistheid van de veronderstelling van [appellante] dat het bedrag van € 308,00 door middel van verrekening is geïnd. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit bedrag terecht van [appellante] teruggevorderd.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het beroep gericht tegen het besluit van 13 maart 2015 is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 13 maart 2015 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015
97.