201409374/1/R2.
Datum uitspraak: 9 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hengstdijk, gemeente Hulst,
en
de raad van de gemeente Hulst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2014, met kenmerk Rb2014/51, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 4e herziening, [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2015, waar [appellant] en C.I.F. van Camp, en de raad, vertegenwoordigd door T.M.J. de Koster, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. In tegenstelling tot het standpunt dat de raad heeft ingenomen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellant] niet ontvankelijk is. Zij verwijst voor de motivering van dit oordeel naar rechtsoverweging 2 in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 april 2015, zaak nr. 201409374/2/R2 (www.raadvanstate.nl). De verwijzing van de raad naar de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2015, zaak nr. 201407206/1/A4 (www.raadvanstate.nl) geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu het oordeel in die zaak betrekking had op een situatie die thans niet aan de orde is.
Wettelijk kader en toetsingskader bestemmingsplan
2. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Bespreking van de beroepsgronden
4. [appellant] kan zich niet verenigen met de mogelijkheid om een woning te bouwen op het plandeel dat ziet op een locatie ten oosten van zijn woning aan de [locatie 2]. Hij voert aan dat een ruimtelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt en dat zijn woon- en leefklimaat hierdoor op onaanvaardbare wijze verslechtert. Voorts stelt [appellant] dat de bouw van een woning op deze locatie in strijd is met provinciale regelgeving omtrent de ruimte voor ruimte regeling, omdat slechts 1200 vierkante meter van de vereiste 1500 vierkante meter aan bebouwing wordt gesloopt en ten onrechte het verwijderen van verharding bij het aantal vierkante meters is betrokken. Voorts is volgens [appellant] het plan in strijd met provinciale regelgeving omtrent het behoud van natuur- en landschapswaarden. Ten slotte stelt hij dat aan de in het plan voorziene woning geen behoefte bestaat, mede gelet op de bestaande leegstand in de bebouwde kom.
Ruimtelijke aanvaardbaarheid
4.1. De Afdeling overweegt dat in de plantoelichting weliswaar in het algemeen staat dat het plan ruimtelijk gezien past binnen de omgeving, maar uit deze toelichting blijkt niet dat de afweging van de raad eveneens betrekking heeft op de voorziene woning ten oosten van [locatie 2]. Ter zitting heeft de raad dit ook erkend. Gelet hierop berust het besluit, voor zover dat is bestreden niet op een zorgvuldige voorbereiding.
Provinciale regelgeving
4.2. Ingevolge artikel 2.3, gelezen in samenhang met bijlage 3, paragraaf 2 "Ruimte voor ruimte" van de Verordening ruimte provincie Zeeland (hierna: de Verordening) kan een bestemmingsplan in het landelijk gebied een kleinschalige woningbouwlocatie toelaten mits, voor zover thans van belang, maximaal 3 compensatiewoningen worden gerealiseerd, waarbij voor de realisatie van een woning of bouwkavel wordt uitgegaan van een te slopen oppervlak van 500 m2 bebouwing.
4.2.1. Binnen het plangebied wordt 1.202 m2 bedrijfsbebouwing gesloopt. Gelet op de omstandigheid dat het plan voorziet in de mogelijkheid om twee woningen op te richten valt de toepassing van de ruimte voor ruimte regeling binnen de vereisten voor de te slopen oppervlakte, nu hiervoor 1000 m2 is vereist. In tegenstelling tot wat [appellant] stelt, is voor de reeds bestaande bedrijfswoning die als burgerwoning is bestemd niet vereist om bedrijfsbebouwing te slopen. Voorts worden in de plantoelichting weliswaar ook te verwijderen mestopslagen en verharding genoemd, maar de oppervlakte hiervan is niet meegerekend bij de te slopen oppervlakte van 1.202 m2. Het betoog dat het plan is vastgesteld in strijd met de ruimte voor ruimte regeling faalt.
4.3. Ten aanzien van de door [appellant] gestelde strijd met de provinciale regelgeving over natuurwaarden, wordt overwogen dat het bestreden plandeel ziet op een perceel dat niet binnen een gebied is gelegen dat op grond van de Verordening is aangeduid als natuur. Ook anderszins is niet gebleken dat als gevolg van het plan strijd ontstaat met deze regelgeving. Het betoog faalt.
4.4. Voor zover [appellant] heeft gewezen op strijd met de provinciale regelgeving over landschapswaarden wordt overwogen dat het bestreden plandeel ziet op een perceel dat is gelegen op gronden die in de Verordening zijn aangeduid als "landschap en erfgoed" en als "landschap vlak".
Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van de Verordening, die betrekking heeft op voornoemde gronden, wordt in de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor landschappen, landschapselementen of cultuurhistorische elementen vermeld in bijlage 5 bij deze Verordening en aangegeven op kaart 11, behorende bij deze Verordening, inzicht gegeven in de landschappelijke respectievelijk cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen.
Ingevolge het tweede lid strekt een bestemmingsplan mede tot behoud en bescherming van de in het eerste lid bedoelde landschappelijke en cultuurhistorische waarden en stelt daartoe regels.
4.4.1. Niet is gebleken dat het gestelde in de Verordening omtrent "landschap en erfgoed" en "landschap vlak" in acht is genomen. In de plantoelichting is geen inzicht gegeven in de landschappelijke respectievelijk cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen, die in geding zijn betrokken. De planregels strekken voorts niet mede tot behoud en bescherming van de in het eerste lid bedoelde landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 2.17, eerste lid, van de Verordening.
Behoefte
4.5. Met betrekking tot de behoefte aan de bouw van een woning op deze locatie heeft de raad gewezen op het woningbouwprogramma van de gemeente Hulst, waaruit blijkt, rekening houdend met een afname van het totaal aantal geplande woningen, dat de komende periode behoefte is aan 30 tot 35 woningen per jaar. Met name bestaat behoefte aan woningen in het kwalitatief hogere segment. Het bestreden plandeel maakt een dergelijke woning mogelijk. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat geen behoefte bestaat aan de voorziene woning. Het betoog faalt.
Herstel van de gebreken
5. Bij nader stuk van 24 juli 2015, derhalve na het nemen van het bestreden besluit, heeft de raad een aanvullende analyse van de ruimtelijke aanvaardbaarheid en landschappelijke inpassing van de op het bestreden plandeel voorziene woning ingediend: "Landschappelijke onderbouwing t.b.v. bestemmingsplan St. Josephstraat 11, Hengstdijk" (hierna: de landschappelijke onderbouwing). De Afdeling ziet aanleiding om te beoordelen of hiermee de onder rechtsoverwegingen 4.1 en 4.4.1 geconstateerde gebreken zijn hersteld.
5.1. In de landschappelijke onderbouwing staat beschreven hoe de voorziene bebouwing past binnen het historische en bestaande landschap en de bebouwing. Onder meer staat hierin dat de Sint Josephstraat zich kenmerkt door een open bebouwingslint, waarbinnen een additionele woning ten oosten van nummer 13 passend is, mede gelet op de algehele afname van bouwmassa door de sanering van de varkenshouderij aan nummer 9. Verder staan in de landschappelijke onderbouwing voorwaarden genoemd aan de inpassing van de voorziene woning door middel van het aanbrengen en in stand houden van beplanting op het perceel, op grond waarvan de raad een woning op deze locatie ruimtelijk aanvaardbaar acht en landschappelijk inpasbaar.
De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een zodanig ingepaste woning op de locatie ten oosten van [locatie 2] ruimtelijk aanvaardbaar heeft kunnen achten. Voorts is hiermee naar het oordeel van de Afdeling de plantoelichting in overeenstemming gebracht met artikel 2.17, eerste lid, van de Verordening.
5.2. De Afdeling overweegt evenwel dat de voorwaarden die in de landschappelijke onderbouwing staan vermeld en die zien op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de woning niet zijn gewaarborgd door in het plan een voorwaardelijke verplichting tot oprichting en het in stand laten van de vereiste landschapselementen op te nemen, dan wel anderszins zijn gewaarborgd doordat de gemeente het in haar macht heeft deze maatregelen te treffen, waarbij niet is gebleken van belemmeringen die zich hiertegen verzetten en de raad heeft toegezegd dat deze maatregelen worden getroffen (vergelijk de uitspraak van 6 augustus 2014, nr. 201206568/1/R1, rechtsoverweging 15.1). Hierdoor is niet verzekerd dat een invulling van het plan die niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening is uitgesloten. Dat de raad heeft gewezen op een overeenkomst tussen de gemeente en [belanghebbende], als eigenaar van de desbetreffende locatie, die mede strekt tot de landschappelijke inpassing van de bedoelde woning, maakt dit niet anders, nu hiermee niet langs publiekrechtelijke weg is gewaarborgd dat de noodzakelijke inpassing zal worden gerealiseerd en in stand gehouden, dan wel de gemeente het in haar macht heeft deze maatregelen te treffen.
Voorts zijn in het plan geen regels opgenomen die strekken tot het op grond van artikel 2.17, tweede lid, van de Verordening lid vereiste behoud en bescherming van de in het eerste lid bedoelde landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
De hiervoor onder rechtsoverwegingen 4.1 en 4.4.1 genoemde gebreken zijn dan ook niet (volledig) hersteld.
6. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak de thans nog bestaande gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
6.1. De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5.2 alsnog te waarborgen dat het plan voldoet aan de door de raad in de landschappelijke onderbouwing beschreven voorwaarden, alsmede het plan in overeenstemming te brengen met de vereisten die staan in artikel 2.17, tweede lid, van de Verordening.
6.2. Naar aanleiding van het vorenstaande dient de raad het plan te heroverwegen, alsmede de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw plan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Een door de raad te nemen nieuw besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Proceskosten
7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de gemeenteraad van de gemeente Hulst op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5.2 alsnog te waarborgen dat het plan voldoet aan de door de raad in de landschappelijke onderbouwing beschreven voorwaarden, alsmede het plan in overeenstemming te brengen met de vereisten die staan in artikel 2.17, tweede lid, van de Verordening;
2. naar aanleiding hiervan het besluit van 25 september 2014, met kenmerk Rb2014/51, te heroverwegen, alsmede de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Scheele
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015
723.