201401784/1/R3.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appelant A] en [appelant B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Aalburg (hierna tezamen en in enkelvoud: [appelant])
appellanten,
en
de raad van de gemeente Aalburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Babyloniënbroek" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appelant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2014, waar [appelant], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G. Verweij en A.J. Muijen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appelant] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Wonen" heeft vastgesteld, voor zover op het perceel [locatie 1] een woning mogelijk wordt gemaakt. Hiertoe voert hij aan dat het plan in strijd is met de in 2002 vastgestelde "Beleidsnota Babyloniënbroek; gemeente Aalburg" (hierna: de beleidsnota) wat betreft de voorwaarden voor de ontsluiting en de situering, omdat de ontsluiting vanaf de lintstructuur altijd moet plaatsvinden in een kamstructuur om de relatie met het achterliggende landschap te behouden en nieuwe woningen aan doorgaande straten dienen te liggen.
[appelant] voert voorts aan dat de voorziene woning direct achter zijn huis komt te staan, waardoor zijn uitzicht ernstig wordt verstoord en hij vreest voor aantasting van zijn privacy. Hij betoogt in dat verband dat de raad met deze negende woning de uitgangspunten uit het vorige bestemmingsplan miskent en hiervan zonder ruimtelijke motieven afwijkt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 2 april 2008 in zaak nr. 200702948/1 acht woningen aan de Broeksehof aanvaardbaar geacht, waarbij zij van belang heeft geacht dat niet de woningen maar slechts de tuinen deels aan zijn tuin grenzen. Ook is volgens [appelant] door een wethouder tijdens een gesprek op 18 januari 2008 toegezegd dat niet verder dan ter hoogte van de westelijke perceelgrens van [appelant] zou worden gebouwd. Verder betoogt [appelant] dat in de plantoelichting van dit plan ten onrechte staat dat er naast het perceel [locatie 2] één woning mogelijk wordt gemaakt. Wat betreft de afstanden in verband met milieuaspecten voert hij aan dat twee bedrijven gelegen aan de Broeksestraat 20 en 30 binnen de door de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009 (hierna: de VNG-brochure) geïndiceerde afstand staan en dus worden belemmerd door de nieuwe woning. Voor het overige verwijst [appelant] naar zijn naar voren gebrachte zienswijze.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met de beleidsnota aangezien de bebouwing binnen de bestaande contouren van het agrarische bouwperceel plaatsvindt, welke gronden reeds als woningbouwlocatie zijn aangewezen. Verder vindt er geen diepere inbreuk in het landschap plaats. Wat betreft het woon- en leefklimaat stelt de raad dat de woning op meer dan 75 m van [appelant]s woning komt te staan en dat van vrij uitzicht voorheen al geen sprake was. Wat betreft de ontsluiting en het niet voldoen aan de afstanden uit de VNG-brochure stelt de raad dat het beleid ten aanzien van het ontsluiten en de richtafstanden uit de VNG-brochure niet de strekking heeft de belangen van [appelant] te beschermen.
2.2. De Broeksehof is een zijstraat van de Broeksestraat, aan welke straat in het vorige bestemmingsplan "Babyloniënbroek" (2005) acht woningen mogelijk zijn gemaakt, die naast elkaar in zuidelijke richting bijna haaks op de Broeksestraat staan. [appelant] woont aan de [locatie 3] in de directe omgeving van deze woningen. Zowel in het vorige plan als het voorliggende plan zijn de woningen mogelijk gemaakt met de bestemming "Wonen" en een bouwvlak. Aan de westzijde van de bouwvlakken ligt een smalle strook met de bestemming "Tuin" en daarnaast een bredere strook met de bestemming "Verkeer". Ten zuiden van deze woonbestemming is een rechthoek met de bestemming "Verkeer" opgenomen ter grootte van ongeveer 3000 m². In dit plan is het meest zuidelijke perceel met de bestemming "Wonen" met een omvang van ongeveer 1000 m² ten behoeve van een negende woning gesplitst. Deze woning komt op ongeveer 35 m in het verlengde van het perceel van [appelant] te staan. Tussen het perceel van [appelant] en het perceel met de voorziene negende woning bevinden zich twee tuinen van voornoemde acht woningen. De woning van [appelant] staat op ongeveer 75 m van het voorziene bouwvlak van de negende woning.
2.3. Voor zover [appelant] betoogt dat in de plantoelichting een onjuistheid staat over de locatie van de woning, waarin dit plan voorziet, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat de plantoelichting, die overigens geen juridisch bindend onderdeel is van een bestemmingsplan, dusdanige onjuistheden of onvolkomenheden bevat dat om die reden reeds geoordeeld dient te worden dat geen goede belangenafweging heeft plaatsgevonden en de raad hierom het bestemmingsplan niet in zoverre heeft kunnen vaststellen. Daarbij betrekt de Afdeling dat uit de verbeelding eenduidig volgt dat naast de achtste woning, waarin het vorige plan voorzag, een bouwvlak is opgenomen. Volgens de planregels is binnen een bouwvlak één woning toegestaan, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. Het betoog faalt.
2.4. De beleidsnota, die al ten tijde van het vorige plan gold, is ook voor dit plan gehanteerd. Volgens dat beleid mag bebouwing alleen plaatsvinden binnen de bebouwingscontour en is de huidige locatie van het voorliggende plangebied volgens de kaart "potentiële woningbouwlocaties", die als bijlage bij de beleidsnota is gevoegd, als locatie aangeduid die direct te benutten is voor woningbouw. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat in zoverre aan dit beleid wordt voldaan. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat voor de ontsluiting voor een bestaande weg is gekozen, die voorheen als ontsluiting van de ter plaatse aanwezige agrarische gronden diende, en is er wat betreft de kamstructuur voor gekozen deze haaks op de Broeksestraat te situeren. Wat betreft de keuze voor de situering van de negende woning naast de achtste woning heeft de raad ter zitting toegelicht dat hierbij een rol heeft gespeeld dat het evenemententerrein, waarin het zuidelijke vlak met de bestemming "Verkeer" voorziet, reeds in het vorige plan in deze omvang was opgenomen en dat het niet wenselijk is deze bestemming te verkleinen. De raad heeft dan ook in redelijkheid van belang geacht dat met de huidige locatie van de negende woning niet verder het landschap in wordt gebouwd dan reeds mogelijk was op grond van het voorgaande plan. Bovendien kon van doorzicht van de Broeksestraat naar het buitengebied ter plaatse reeds niet meer gesproken worden vanwege de bestaande bebouwing. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beleidsnota zich tegen de huidige locatie niet verzet en dat de raad in redelijkheid voor deze locatie voor de negende woning heeft kunnen kiezen. Het betoog faalt.
2.5. Verder overweegt de Afdeling dat, nog daargelaten dat er geen recht bestaat op blijvend vrij uitzicht, er gelet op de reeds aanwezige bebouwing in de tuin van [appelant] van een vrij uitzicht nu al niet kan worden gesproken. Verder wordt de privacy gelet op de afstand tussen het perceel en de woning van [appelant] enerzijds en het voorziene bouwvlak anderzijds niet onaanvaardbaar aangetast. De raad heeft in redelijkheid aan het belang bij vaststelling van het plan een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van [appelant] bij voorkoming van de aantasting van het woon- en leefklimaat. Dat de Afdeling in haar uitspraak van 2 april 2008 van belang heeft geacht dat de tuinen ten dele grenzen aan de tuin van [appelant] leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent immers niet dat elke toename van het aantal woningen vanuit het oogpunt van het woon- en leefklimaat zonder meer onaanvaardbaar zou zijn. Bovendien grenzen nog steeds de tuinen van twee woningen aan de tuin van [appelant]. Het betoog faalt.
2.6. Over het betoog van [appelant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appelant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat niet in het verlengde van het perceel van [appelant] gebouwd zou worden. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
2.7. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
2.8. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
[appelant] voert bezwaren aan met betrekking tot de milieuzonering van twee bedrijven in de directe omgeving van het bestreden plandeel. Hij vreest dat de voorziene negende woning deze bedrijven in hun bedrijfsvoering zal beperken, nu niet aan de richtafstanden, zoals die volgen uit de VNG-brochure, is voldaan. Vaststaat dat [appelant] geen eigenaar van deze twee bedrijven is. Ook anderszins heeft [appelant] niet aannemelijk gemaakt dat er een relatie is tussen deze bedrijven en [appelant]. De afstandsnormen uit de VNG-brochure hebben dan ook in relatie tot deze bedrijven niet de strekking het belang van [appelant] te beschermen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de Afdeling deze beroepsgrond buiten beschouwing zal laten, nu artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg staat dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.
2.9. Voor zover [appelant] zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appelant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb aan een vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
45-661.