201504430/1/R1.
Datum uitspraak: 2 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Roggel, gemeente Leudal,
verzoekers,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2015, in zaak nr. 201404338/5/R1.
Procesverloop
Bij uitspraak van 26 mei 2015, in zaak nr. 201404338/5/R1, heeft de Afdeling het verzet van [verzoekers] tegen de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2015, in zaak nr. 201404338/4/R1, ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
[verzoekers] hebben de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juli 2015, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en de raad van de gemeente Leudal, vertegenwoordigd door M.A.N. Gerards, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 15 januari 2015, onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzitter (thans: de voorzieningenrechter) van 12 augustus 2014, in zaak nr. 201404338/2/R1, het beroep van [verzoekers] tegen het besluit van de raad van de gemeente Leudal van 25 februari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Leudal" niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij tegen het ontwerpplan bij de raad niet tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht.
2.1. In verzet hebben [verzoekers] betoogd dat zij geacht moeten worden wel een zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren te hebben gebracht. Subsidiair hebben zij in verzet aangevoerd dat hun niet kan worden tegengeworpen dat zij geen zienswijze tegen het ontwerp naar voren hebben gebracht. Daartoe hebben zij gesteld dat het bestemmingsplan gedeeltelijk niet is vastgesteld overeenkomstig de intentie van de raad. Het gaat daarbij om de vormgeving van het bouwvlak op het perceel Ophoven 2a, voor zover het de achterzijde van dat perceel betreft. Dit perceel, dat in gebruik is bij M. Coenen, ligt in de nabijheid van het perceel waarop de woning van [verzoekers] is gesitueerd.
2.2. In de uitspraak van 26 mei 2015 heeft de Afdeling geconcludeerd dat [verzoekers] niet tijdig en op de juiste wijze een zienswijze tegen het ontwerp van het plan naar voren hebben gebracht. Voorts heeft de Afdeling in hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de Afdeling in de uitspraak van 15 januari 2015 er ten onrechte vanuit is gegaan dat de vormgeving van het bouwvlak op het achterste perceelsgedeelte in het vastgestelde plan niet is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp van het plan, noch voor het oordeel dat het niet indienen van een zienswijze hun redelijkerwijs niet kan worden verweten.
3. [verzoekers] hebben verzocht om herziening van de uitspraak van 26 mei 2015 omdat die uitspraak volgens hen niet ingaat op hun betoog over de discrepantie tussen de intentie van de raad en het bestemmingsplan zoals dat is vastgesteld.
4. De Afdeling merkt op dat [verzoekers] aan hun verzoek om herziening geen feiten of omstandigheden ten grondslag hebben gelegd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het enkele feit dat zij het niet eens zijn met de uitspraak en dat in hun optiek niet of niet voldoende aandacht is besteed aan bepaalde door hen aangevoerde gronden, levert niet een zodanig feit of een zodanige omstandigheid op. Reeds om die reden komt het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking.
5. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Kramer w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015
195.