ECLI:NL:RVS:2015:2774

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
201404758/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere waarden geluidbelasting vastgesteld voor bedrijventerrein Hoogeind in Helmond

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 september 2015 uitspraak gedaan over een beroep van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, [appellante] B.V., tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond. Het college had op 25 februari 2014 hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van het bedrijventerrein Hoogeind, gelegen aan de Beemdweg, in het bestemmingsplan "Hoogeind - Beemdweg". De appellante stelde dat het besluit onterecht was, omdat het niet duidelijk zou zijn dat de hogere waarden gebaseerd waren op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen en dat de geluidzone onjuist was weergegeven.

De Afdeling heeft de zaak op 24 juni 2015 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellante als de gemeente vertegenwoordigd waren. De appellante voerde aan dat het akoestisch onderzoek dat aan het besluit ten grondslag lag, gebaseerd was op onjuiste uitgangspunten en dat er geen hogere waarden waren vastgesteld voor geluidbelasting vanwege wegverkeer. De Afdeling oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de gehanteerde geluidwering van de gevels van de woonwagens correct was en dat het akoestisch onderzoek geen gebreken vertoonde die het besluit onrechtmatig maakten.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde de geldigheid van de hogere waarden voor geluidbelasting zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Helmond.

Uitspraak

201404758/1/R3.
Datum uitspraak: 2 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante] B.V., gevestigd te Son, gemeente Son en Breugel,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2014 heeft het college op grond van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het bedrijventerrein Hoogeind op de grens van de woonwagenstandplaatsen aan de Beemdweg in het bestemmingsplan "Hoogeind - Beemdweg".
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Het college heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L. Bier, advocaat te Vught, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, drs. F Dijker en G. Groot Dengerink, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Voor zover [appellante] haar beroep tegen het besluit van de raad van Helmond van 11 maart 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoogeind - Beemdweg" herhaalt en inlast verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van heden in zaak nr. 201404754/1/R3, waarin op dit beroep is beslist.
2. [appellante] stelt dat uit de bekendmaking van het bestreden besluit niet valt af te leiden dat dit in afwijking van het ontwerp is gebaseerd op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.
2.1. Volgens de bekendmaking betreffen de vastgestelde hogere waarden de woonwagenstandplaatsen aan de Beemdweg. De bekendmaking van het ontwerpbesluit bevat dezelfde omschrijving. Voorts staat in het ontwerpbesluit dat de functie "Wonen" in de vorm van standplaatsen voor woonwagens voor het eerst planologisch wordt geregeld en dat er sprake is van een nieuwe geluidgevoelige bestemming. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de uitgangspunten van het bestreden besluit wezenlijk zouden afwijken van die van het ontwerp en dat de bekendmaking van dat besluit onduidelijk zou zijn. Het betoog faalt.
3. [appellante] stelt dat de geluidzone waarop het bestreden besluit is gebaseerd in de bijlagen bij dat besluit onduidelijk en niet overeenkomstig het zonebesluit van 3 december 1992 is weergegeven. Er is niet aan de hand van dat zonebesluit onderzocht of de woonwagenlocatie behoort tot het industrieterrein. [appellante] wijst er op dat volgens de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2011, zaak nr. 200904552/1/M3 de geluidzone in een eerder bestemmingsplan onjuist was verwerkt en dat in het thans voorliggende plan ook fouten zijn gemaakt.
3.1. Volgens het deskundigenbericht is niet aannemelijk dat de woonwagenlocatie ten tijde van de zonevaststelling in 1992 deel uitmaakte van het gezoneerde industrieterrein omdat daar volgens het toen geldende bestemmingsplan geen industriële activiteiten waren toegestaan. Nadien vastgestelde bestemmingsplannen hebben de situering van de woonwagenlocatie ten opzichte van het gezoneerde industrieterrein niet gewijzigd. Voorts is aan de woonwagenlocatie op de verbeelding van het bestemmingsplan, waarnaar in het bestreden besluit wordt verwezen, de aanduiding "geluidzone - industrie" toegekend, waarmee deze locatie geen deel uitmaakt van het gezoneerde industrieterrein.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de geluidzone waarop het bestreden besluit is gebaseerd onduidelijk is weergegeven en niet overeenkomt met het zonebesluit. Evenmin is aannemelijk dat de woonwagenlocatie deel uitmaakt van het gezoneerde industrieterrein. Het betoog faalt.
4. [appellante] stelt dat het akoestisch onderzoek naar het industrielawaai in de geluidzone dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten.
Niet is onderzocht of de in het bestreden besluit gehanteerde minimumwaarde voor de scheidingsconstructie van 20 dB(A) als geluidwering van de gevels van de woonwagens kan worden gehaald.
Ten onrechte is het akoestisch onderzoek gebaseerd op een beoordelingshoogte van 2 meter, aangezien het bestemmingsplan het bestaande gebruik van de kapverdieping van woonwagens als slaapvertrek volgens [appellante] toestaat.
Voorts is het onderzoek ten onrechte gebaseerd op realisering van de woonwagenlocatie volgens de woonbestemming, aangezien het bestemmingsplan de gedeeltelijk buiten de bouwblokken gelegen woonwagens volgens [appellante] legaliseert. De berekeningen met betrekking tot de geluidluwe gevel hebben geen betrekking op de bestaande gevels van de woonwagens. Onduidelijk is ook op welke hoogte deze berekeningen hebben plaatsgevonden. Daarmee is onzeker of voldaan wordt aan de voorwaarde in het bestreden besluit dat voor de woonwagens tenminste een luwe zijde met een geluidbelasting ten gevolge van industrielawaai van maximaal 50 dB(A) aanwezig is. Bovendien is bij de toets aan deze voorwaarde geen rekening gehouden met de ten zuiden van de woonwagenlocatie gelegen bedrijfslocatie van [appellante].
Verder is bij het akoestisch onderzoek gebruik gemaakt van het zonebewakingsmodel van 24 juni 2013 terwijl er nadien wijzigingen op de bedrijfslocatie van [appellante] hebben plaatsgevonden en mogelijk ook elders op het industrieterrein.
Ten onrechte wordt uitgegaan van een bestaande aarden wal tussen het bedrijfsterrein en de woonwagenlocatie als geluidafschermende maatregel. De wal is feitelijk een opslag van zeefzand die op grond van de voorschriften van de milieuvergunning slechts tijdelijk is toegestaan. Uit de planregels behorend bij de groenbestemming kan geen verplichting worden afgeleid tot het aanleggen van een aarden wal als afscherming, aldus [appellante].
4.1. Het bestreden besluit is gebaseerd op het akoestisch onderzoek van de dienst Stedelijke ontwikkeling & beheer van de gemeente Helmond van 29 januari 2014 (hierna: het akoestisch onderzoek).
Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van de in het akoestisch onderzoek gehanteerde minimumwaarde van 20 dB(A) als geluidwering van de gevels van de woonwagens mag worden uitgegaan omdat die waarde is gebaseerd op het Bouwbesluit.
Zoals de Afdeling overweegt in de uitspraak van heden, in zaak nr. 201404754/1/R3, staat de planregeling aan het gebruik van de kapverdieping als slaapvertrek in de weg en is er geen grond voor het oordeel dat in het akoestisch onderzoek wat betreft de beoordelingshoogte niet van de bestemmingsregeling kon worden uitgegaan. Bij het onderzoek of sprake is van een geluidluwe gevel is ook een beoordelingshoogte van 2 meter aangehouden. Uit het deskundigenbericht volgt dat deze hoogte een representatief beeld geeft van de geluidbelasting van de woonwagenstandplaatsen.
Volgens het deskundigenbericht staan enkele woonwagens feitelijk twee a drie meter buiten het bouwvlak maar heeft een dergelijke afwijking geen invloed op de uitkomst van de geluidberekening. Een berekening ter plaatse van de bestaande gevels zal daarom niet tot gevolg hebben dat een hogere geluidbelasting vanwege het industrieterrein wordt berekend. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is.
Volgens de zienswijzennota blijkt uit het akoestisch onderzoek dat bij alle woonwagens aan de eis van een geluidluwe gevel kan worden voldaan. Het aanvullend akoestisch onderzoek van de dienst Stedelijke ontwikkeling & beheer, dat de raad in zijn zienswijze op het deskundigenbericht heeft overgelegd en waarin ook de buiten het plangebied van het bestemmingsplan gelegen bedrijfslocatie van [appellante] is betrokken, leidt niet tot een andere conclusie.
Volgens het deskundigenbericht is het akoestisch onderzoek niet gebaseerd op het destijds meest recente zonebewakingsmodel, maar hebben nadien doorgevoerde mutaties geen relevante invloed op de vastgestelde hogere waarde. [appellante] heeft dit niet weersproken.
Volgens het deskundigenbericht is in de milieuvergunning een geluidwal aan de westzijde van de woonwagenlocatie voorgeschreven wanneer de daar bestaande zeefzandopslag wordt afgegraven. De bestemming "Groen", zoals omschreven in het bestemmingsplan, voorziet onder andere in afschermende aarden wallen ter plaatse. De opslag van afvalstoffen mag gelet op de milieuvergunning maximaal 1 jaar duren. Nu reeds in de milieuvergunning een geluidwal is voorgeschreven ter vervanging van de bestaande zeefzandopslag, die feitelijk ook als geluidwal fungeert, gaat het op die vergunning gebaseerde akoestisch onderzoek uit van een representatieve situatie binnen de planperiode.
In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek zodanige gebreken kent dat het niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen worden gelegd.
Het betoog faalt.
5. [appellante] stelt dat in het bestreden besluit ten onrechte geen hogere waarden zijn vastgesteld voor de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Beemdweg en dat de cumulatie van het geluid van het wegverkeer en het industrieterrein niet is onderzocht.
5.1. Zoals de Afdeling overweegt in de uitspraak van heden, in zaak nr. 201404754/1/R3, was het niet noodzakelijk om ten behoeve van het bestemmingsplan hogere waarden vast te stellen voor de geluidbelasting vanwege het wegverkeer.
5.2. Ingevolge artikel 110f Wgh dient, indien een van de volgende onderdelen van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde:
a. Afdeling 1 en afdeling 2 van hoofdstuk V,
b. Afdeling 2, 3 en 4 van hoofdstuk VI,
c. hoofdstuk VII, en
d. hoofdstuk VIII,
van toepassing is op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidszones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74 en 108, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in één of meer hiervoor genoemde geluidszones alsmede in een met het oog op de geluidsbelasting vastgesteld beperkingengebied als bedoeld in hoofdstuk 8, titel 8A.6 of artikel 10.17 van de Wet luchtvaart, degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, ter plaatse van die woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regels, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
Ingevolge het derde lid zijn het eerste en tweede lid uitsluitend van toepassing indien voor een woning, ander geluidgevoelig gebouw of geluidgevoelig terrein:
a. een hogere waarde zal worden vastgesteld, en
b. voor dezelfde woning, ander geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelig terrein, de geluidsbelasting, vanwege tenminste een andere geluidsbron als bedoeld in het eerste lid, in de toekomstige situatie de voorkeurswaarde overschrijdt.
5.3. De gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van het woonwagenterrein is blijkens bijlage 6 van het akoestisch onderzoek onderzocht. Voorts heeft het college aangegeven op welke wijze met de samenloop van de verschillende geluidsbronnen rekening is gehouden, waarbij de aanwezigheid van een geluidscherm ter beperking van de overlast van verkeerslawaai van belang is geacht. Het akoestisch onderzoek is in zoverre dan ook niet in strijd met de Wgh. Het betoog faalt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Boermans
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015
429.