ECLI:NL:RVS:2015:2772

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
201503139/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake spoedeisende bestuursdwang wegens overtreding van de Afvalstoffenverordening 2010

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 september 2015 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 6 januari 2015 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat de appellant op 30 december 2014 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 had aangeboden. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, werden voor rekening van de appellant gesteld.

De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 11 maart 2015 ongegrond. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 18 augustus 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak de zaak behandeld, waarbij de appellant en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. De appellant voerde aan dat hij informatie had aangevraagd op basis van de Wet openbaarheid van bestuur, en dat het college ten onrechte had beslist op zijn bezwaar voordat deze informatie was verstrekt.

De Raad van State oordeelde dat het college de appellant voldoende had geïnformeerd over de overtreding en dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de gevraagde informatie noodzakelijk was voor zijn bezwaar. Ook werd geoordeeld dat het college de appellant terecht als overtreder had aangemerkt, omdat het aangetroffen karton tot hem kon worden herleid. De Raad van State verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201503139/1/A4.
Datum uitspraak: 2 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het college zijn beslissing om op 30 december 2014 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 11 maart 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door H. Rosema, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een stuk karton dat op 30 december 2014 naast een aangewezen inzamelvoorziening op de Prins Mauritslaan ter hoogte van nummer [..] is aangetroffen. Vast staat dat dit stuk karton van [appellant] afkomstig is en dat dit stuk karton, nu dat naast de inzamelvoorziening was geplaatst, in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling was aangeboden.
3. [appellant] voert aan dat hij gedurende de termijn voor het maken van bezwaar het college op grond van de Wet openbaarheid van bestuur heeft verzocht om nadere informatie. [appellant] stelt dat hij voornemens was het bezwaar aan te vullen na ontvangst daarvan. Volgens [appellant] heeft het college ten onrechte op het bezwaar beslist alvorens een beslissing op zijn verzoek te nemen.
3.1. De Afdeling ziet in dit betoog geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met enige rechtsregel tot stand is gekomen. Niet in geschil is dat de aan het primaire besluit ten grondslag gelegde "Rapportage Afval onjuist aangeboden huisvuil - niet heterdaad" van 31 december 2014 aan [appellant] is toegezonden. In deze rapportage is vermeld waar en wanneer en ter zake van welke overtreding spoedeisende bestuursdwang is toegepast. Derhalve was het voor [appellant] duidelijk ter zake van welke overtreding het college hem heeft aangeschreven. [appellant] heeft niet aannemelijk dat de gevraagde informatie noodzakelijk was om tegen de beslissing tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang gronden te kunnen aanvoeren.
Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellant] voorts heeft aangevoerd dat het college in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de door hem aangevoerde bezwaren, overweegt de Afdeling dat het college in het bestreden besluit heeft gemotiveerd waarom het [appellant] als overtreder heeft aangemerkt. Niet is gebleken dat het college de door [appellant] aangevoerde bezwaren daarbij niet heeft betrokken. Gelet daarop, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen.
5. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Hij stelt naar de op de Prins Maurislaan ter hoogte van nummer [..] gesitueerde inzamelvoorziening te zijn gereden om twee lege dozen aan te bieden. Eén daarvan heeft hij in stukken gescheurd om in de inzamelvoorziening te kunnen plaatsen. [appellant] stelt dat het rondom de inzamelvoorziening erg rommelig was, dat deze behoorlijk vol was en dat een stuk van de door hem in stukken gescheurde doos uit de inzamelvoorziening moet zijn gevallen.
5.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
5.2. Vast staat dat op 30 december 2014 in de Prins Mauritslaan ter hoogte van nummer [..] naast de daar gesitueerde inzamelvoorziening een stuk karton is aangetroffen. Nu dit stuk karton tot Laagewaad kan worden herleid, mocht het college, gelet op hetgeen onder 5.1 is overwogen, ervan uitgaan dat hij de overtreder is, tenzij [appellant] aannemelijk maakt dat hij niet degene is die het stuk karton, in strijd met de Afvalstoffenverordening, naast de inzamelvoorziening heeft geplaatst. De enkele door [appellant] gestelde mogelijkheid dat het stuk karton uit de inzamelvoorziening moet zijn gevallen is daarvoor onvoldoende. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft derhalve geen grond voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015
190-732.