201409179/1/A2.
Datum uitspraak: 2 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank [plaats] van 2 oktober 2014 in zaak nr. 14/2 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2013 verleende voorschot huurtoeslag herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 28 september 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2012 verleende voorschot huurtoeslag herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 14 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] stond ten tijde van belang in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans de basisregistratie personen, hierna: GBA), ingeschreven op het adres [locatie] te [plaats]. Niet in geschil is dat tot 21 oktober 2013 ook [medebewoner] op dat adres stond ingeschreven. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen [medebewoner] mocht aanmerken als medebewoner, in welk geval de dienst het inkomen van [medebewoner] kon betrekken bij de beoordeling van de aanspraak van [appellante] op huurtoeslag.
2. Aan het besluit van 14 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [medebewoner] als medebewoner kan worden aangemerkt, omdat zij volgens de GBA het gehele jaar 2012 en het jaar 2013 tot 21 oktober op hetzelfde adres als [appellante] stond ingeschreven. In de door [appellante] overgelegde stukken heeft de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding gevonden af te wijken van de in de GBA vermelde gegevens.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen [medebewoner] als medebewoner mocht aanmerken. Volgens [appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte aan haar toegerekend dat [medebewoner] in de GBA stond ingeschreven op haar woonadres en is de dienst eraan voorbijgegaan dat [medebewoner] de woning slechts aan haar verhuurde en feitelijk niet op hetzelfde adres woonde als zij. Omdat [medebewoner] inmiddels door het college van burgemeester en wethouders op [locatie] is uitgeschreven, is het niet mogelijk nog een aantekening van onjuistheid te plaatsen in de GBA. Zij heeft echter op andere wijze aangetoond dat de inschrijving van [medebewoner] onjuist was en dat deze haar niet kan worden toegerekend. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus [appellante].
3.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), zoals deze luidde ten tijde van belang, geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder medebewoner de persoon verstaan die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1°. de partner van de belanghebbende,
2°. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,
3°. degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort.
De Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) is een inkomensafhankelijke regeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Awir.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wht wordt een huurtoeslag slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de GBA;
b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de GBA, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 3 december 2014 in zaak nr. 201403189/1/A2) is gelet op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht voor toekenning van huurtoeslag slechts de inschrijving in de GBA bepalend en niet of betrokkene feitelijk op het toeslagadres woonde. Uit artikel 9, tweede lid, van de Wht volgt dat dit anders is als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend. Dit betekent dat de Wht degene die aanspraak maakt op huurtoeslag de mogelijkheid biedt om tegenbewijs te leveren. Daarbij moet komen vast te staan dat de inschrijving in de GBA onjuist is. Vervolgens moet worden beoordeeld of de onjuiste inschrijving voor rekening van de huurder komt.
[appellante] heeft een aantal stukken overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat de inschrijving in de GBA onjuist is. De stukken betreffen correspondentie via sms en e-mail. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op zitting op het standpunt gesteld dat de onjuistheid van een inschrijving in de GBA alleen kan worden aangetoond met officiële en verifieerbare stukken, zoals loonstroken, een polis van een inboedelverzekering en een brief van het UWV. Dergelijke stukken heeft [appellante] niet overgelegd. De door [appellante] overgelegde stukken kunnen slechts als ondersteunend bewijs dienen, aldus de dienst. De Afdeling onderschrijft dit oordeel. Hieruit volgt dat de dienst genoegzaam heeft gemotiveerd dat [appellante] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de inschrijving van [medebewoner] op het adres [locatie] in de GBA onjuist is.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen [medebewoner] mocht aanmerken als medebewoner van [appellante].
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015
18-735.