201402745/1/A2.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 februari 2014 in zaak nr. 12/2837 in het geding tussen:
de stichting Stichting Flore, gevestigd te Heerhugowaard,
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2012 heeft de minister het besluit van 21 juni 2010, waarbij aan de stichting aanvullende bekostiging is toegekend voor de groei van het aantal leerlingen op basisschool ‘De Vaart’ in het schooljaar 2009/2010 ingetrokken en het aldus onverschuldigd betaalde ten bedrage van € 441.568,- van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 15 oktober 2012 heeft de minister het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 februari 2014 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 oktober 2012 vernietigd, het besluit van 12 juni 2012 herroepen en haar uitspraak in de plaats van dat besluit gesteld. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De stichting heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2015, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, werkzaam bij het ministerie, en mr. E.J. van Lisdonk en mr. J.M. de Kam, beiden werkzaam bij de inspectie van het onderwijs, en de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter] van het bestuur van de stichting, bijgestaan door mr. B.M. Dijkstra, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit bekostiging WPO (hierna: het Besluit), zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt aan het bevoegd gezag van een basisschool aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor groei van het aantal leerlingen toegekend, indien het aantal leerlingen op de eerste schooldag dan wel op de eerste dag van een maand in een van de maanden september tot en met april van een schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van 103% van het aantal leerlingen op de teldatum en vervolgens telkens indien het aantal leerlingen van die school op de eerste dag van enige maand in de periode van september tot en met april van een schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal in dat schooljaar aanvullende bekostiging voor personeelskosten in verband met groei van het aantal leerlingen is toegekend.
2. De minister heeft bij besluit van 21 juni 2010 voor het schooljaar 2009/2010 aanvullende bekostiging voor personeelskosten toegekend in verband met een door de school gemelde groei.
De minister heeft aan de intrekking van de aanvullende bekostiging ten grondslag gelegd, dat op oneigenlijke gronden groeibekostiging als bedoeld in artikel 29 van het Besluit is aangevraagd en verstrekt. De stichting heeft de naam van de basisschool ‘De Kameleon’, die is gevestigd op het adres Standaardmolen 2-8 te Heerhugowaard, veranderd in ‘De Vaart’ en de dislocatie van basisschool ‘De Tweemaster’ op het adres Onyx 89 in Heerhugowaard per 1 november 2009 gewijzigd in de hoofdlocatie van laatstgenoemde school. Van de voormalige hoofdlocatie van ‘De Tweemaster’, die eveneens is gevestigd op het adres Standaardmolen 2-8 te Heerhugowaard, zijn per 1 augustus 2009 159 leerlingen overgegaan naar ‘De Vaart’. De instroom van ‘De Vaart’ is een gevolg van een administratieve herschikking van leerlingen en is terug te voeren op de eigen keuze van de stichting om ‘De Kameleon’ en ‘De Tweemaster’ om te vormen tot brede school, aldus de minister.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de tekst van artikel 29, eerste lid, van het Besluit duidelijk is en uit die tekst volgt dat de minister terecht aanvullende bekostiging aan de stichting heeft verstrekt voor de groei van het aantal leerlingen in het schooljaar 2009/2010. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond is voor het oordeel, dat de bedoeling van de wet- en besluitgever zich tegen het verstrekken van aanvullende bekostiging aan de stichting verzet. Uit de nota van toelichting bij het besluit tot vaststelling van artikel 29 van het Besluit (Stb 2005,553) noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 120 van de Wet op het primair onderwijs (Kamerstukken II, 2004/05, 29736. nr. 3) blijkt dat de wetgever in een geval als dit, waarin een bevoegd gezagsorgaan zowel een basisschool met een toename als een basisschool met een afname van het aantal leerlingen beheert, geen aanvullende bekostiging wordt verstrekt. Uit de nota van toelichting bij het besluit van 4 mei 2010 tot wijziging van artikel 29, eerste lid, van het Besluit (Stb. 2010, 195, blz. 17) blijkt dat het tot 1 augustus 2010 uitdrukkelijk de bedoeling van de besluitgever is geweest de groeiregeling per school toe te passen, waarbij voor de afname van het aantal leerlingen op een school geen korting werd toegepast. Ook kan uit de tekst noch de toelichting op artikel 29 van het Besluit worden afgeleid dat uitsluitend aanvullende bekostiging kan worden verstrekt voor autonome instroom van leerlingen en evenmin dat voorkomen moet worden dat leerlingen dubbel worden bekostigd. De door de minister veronderstelde bedoeling van de Besluitgever kan niet afdoen aan de tekst van het Besluit, aldus de rechtbank.
4. De minister betoogt dat de rechtbank weliswaar terecht heeft overwogen dat krimp bij een school geen effect heeft op de aanvullende bekostiging van een school van hetzelfde bevoegde gezag, maar heeft miskend dat in dit geval zich geen groei heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van het Besluit. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat uit de tekst en toelichting op die bepaling niet zou kunnen worden afgeleid dat uitsluitend groeibekostiging wordt toegekend in het geval van een autonome instroom van leerlingen is ten onrechte voorbij gegaan aan de omstandigheid dat het in dit geval gaat om het administratief overhevelen van leerlingen van de ene naar de andere basisschool. De aanvullende bekostiging als bedoeld in artikel 29 van het Besluit is uitsluitend bedoeld voor de situatie dat een school wordt geconfronteerd met een instroom van leerlingen waardoor de tot dan toe verstrekte reguliere bekostiging voor personeel niet meer toereikend is, aldus de minister.
4.1. In het voetspoor van de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014 in zaak nr. 201400278/1/A2 die betrekking had op de uitleg van artikel 29 van het Besluit zoals dat vanaf 1 augustus 2010 luidde, wordt overwogen dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de tekst van artikel 29, eerste lid, van het Besluit duidelijk is. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat uit de tekst van voormeld artikel 29 volgt dat de minister terecht aanvullende bekostiging aan de stichting heeft verstrekt voor de groei van het aantal leerlingen in het schooljaar 2009/2010. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpo noch in de toelichting op het Besluit aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het oordeel dat de bedoeling van de wet- en besluitgever zich tegen het verstrekken van aanvullende bekostiging aan de stichting verzet. Anders dan de minister betoogt, kan daaruit evenmin worden afgeleid dat uitsluitend aanvullende bekostiging moet worden verstrekt voor autonome instroom van leerlingen. Dat onverkorte toepassing van artikel 29 van het Besluit leidt tot dubbele bekostiging voor personeel zonder dat extra personeel benodigd zou zijn, leidt niet tot een ander oordeel.
Het betoog faalt.
5. Het betoog van de minister dat artikel 29 van het Besluit niet van toepassing is omdat binnen het bevoegd gezag louter een administratieve herschikking van leerlingen heeft plaatsgevonden, nu deze nog immer hetzelfde schoolgebouw bezoeken, faalt evenzeer. De leerlingen van ‘De Vaart’ zijn niet door het bevoegd gezag, maar door de ouders op die school ingeschreven. Voorts is ‘De Vaart’ een nieuwe school van een andere richting dan ‘De Kameleon’ en ‘De Tweemaster’ met een ander pedagogisch-didactisch onderwijsconcept dan laatstgenoemde scholen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vergoeding van bij de stichting Stichting Flore in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een griffierecht van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Poot
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
362.