201500285/1/A2.
Datum uitspraak: 2 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 december 2014 in zaak nr. 14/3910 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2014, voor zover hier van belang, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om het besluit tot definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2010 van 23 juli 2012 te herzien, afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2015, waar [appellante], in persoon, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge het tweede lid, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2. Bij besluit van 21 januari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 herzien en vastgesteld op nihil. Het hiertegen door [appellante] gemaakte bezwaar is door de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 23 juli 2012 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2013 in zaken nrs. 12/3899 en 12/3933, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 8 augustus 2013 in zaak nr. 201304632/2/A2, voor zover hier van belang, heeft de Afdeling deze uitspraak bevestigd. Het besluit van 23 juli 2012 staat derhalve in rechte vast, zodat van de juistheid ervan dient te worden uitgegaan.
3. [appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij brief van 3 januari 2014 verzocht om het besluit van 23 juli 2012 te herzien.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft dat verzoek, voor zover het 2010 betreft, afgewezen en dat besluit gehandhaafd bij besluit van 27 mei 2014, omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in dat jaar kosten heeft gemaakt voor gastouderopvang.
De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd in dat standpunt.
4. [appellante] betoogt, onder overlegging van bewijsstukken om haar betalingen aan de gastouder aan te tonen, dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van twee kinderen bij de berekening van de kosten van kinderopvang, terwijl het ging om de opvang van één kind.
4.1. De Afdeling stelt vast dat het besluit van 27 mei 2014 van gelijke strekking is als het eerder genomen besluit van 23 juli 2012, dat in rechte vaststaat.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 18 september 2013 in zaak nr. 201207349/1/A3) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen op een herhaalde aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, toetsen. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 11 juni 2014 in zaak nr. 201305870/1/A2), moeten onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden begrepen, feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het eerdere besluit of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
4.2. In het verzoek om herziening en het bezwaarschrift tegen het hierop genomen besluit, heeft [appellante] aangevoerd, onder overlegging van een verklaring van de gastouder en bankafschriften, dat zij maandelijks betalingen heeft verricht aan de gastouder en de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag dan ook ten onrechte heeft teruggevorderd.
[appellante] heeft hiermee geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd, aangezien dit betoog destijds, naar aanleiding van het besluit van 21 januari 2012, kon en behoorde te worden aangevoerd en deze bewijsstukken reeds toen konden en behoorden te worden overgelegd. Voor toetsing van het besluit van 27 mei 2014 door de bestuursrechter is dan ook geen plaats. [appellante] kan met haar betoog over de onjuiste berekening door de rechtbank derhalve niet bereiken, dat het besluit van 27 mei 2014 wordt vernietigd. Dit kan zij evenmin bereiken met de eerst in hoger beroep overgelegde bewijsstukken, reeds omdat deze destijds hadden moeten worden overgelegd, zoals hiervoor is overwogen.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld, zij het op andere gronden, dat het beroep ongegrond is. Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellante] voorts heeft betoogd dat de Belastingdienst/Toeslagen coulant moet zijn bij de terugvordering, omdat het gastouderbureau verwijtbaar heeft gehandeld en [appellante] niet in staat is de voorschotten terug te betalen, wordt overwogen dat [appellante] bij de terugvordering de Belastingdienst/Toeslagen kan verzoeken om een betalingsregeling, indien zij door de terugvordering in financiële problemen geraakt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015
615.