ECLI:NL:RVS:2015:2737

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2015
Publicatiedatum
26 augustus 2015
Zaaknummer
201406171/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • N. Verheij
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een aanvraag om afgifte van een document voor rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 17 juli 2014. De rechtbank had de besluiten van de staatssecretaris van 9 januari 2014 en 16 januari 2014 vernietigd, waarbij de staatssecretaris een vreemdeling ongewenst had verklaard en het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een document voor rechtmatig verblijf ongegrond had verklaard. De vreemdeling had verzocht om een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. De staatssecretaris stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 januari 2014 ontvankelijk had verklaard, omdat de vreemdeling geen belang had bij een beoordeling zolang de ongewenstverklaring voortduurt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris gelijk had en dat de rechtbank het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 januari 2014 ten onrechte niet niet-ontvankelijk had verklaard. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 16 januari 2014 ongegrond, terwijl het beroep tegen het besluit van 9 januari 2014 niet-ontvankelijk werd verklaard. De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden correct had uitgevoerd, waarbij het belang van de Nederlandse staat bij handhaving van de openbare orde zwaarder woog dan het belang van de vreemdeling om zijn gezinsleven in Nederland uit te oefenen.

Uitspraak

201406171/1/V2.
Datum uitspraak: 21 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 17 juli 2014 in zaak nr. 14/753 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 9 januari 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 16 januari 2014 heeft de staatssecretaris de vreemdeling ongewenst verklaard.
Bij uitspraak van 17 juli 2014 heeft de rechtbank de door de vreemdeling tegen de besluiten van 9 januari 2014 en 16 januari 2014 ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, het besluit van 22 augustus 2013 herroepen en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van
de Vw 2000 verstrekt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W. Eikelboom, advocaat te Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de grieven, in onderlinge samenhang bezien, klaagt de staatssecretaris onder meer dat het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 januari 2014, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdeling geen belang heeft bij een beoordeling daarvan zolang de ongewenstverklaring voortduurt. De staatssecretaris betoogt voorts in het kader van de ongewenstverklaring dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij geen aanvullende redenen hoeft aan te voeren om aannemelijk te maken dat de vreemdeling een actuele bedreiging vormt, omdat op de vreemdeling artikel 1 (F), aanhef en onder a, van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951 (Trb. 1951, 131), zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76) (hierna: het Vluchtelingenverdrag) van toepassing is.
1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 22 juli 2010 in zaak nr. 201001769/1/V2) is het gevolg dat artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 aan de ongewenstverklaring verbindt, dat de desbetreffende vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben, zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Bij beoordeling van een beroep van een vreemdeling tegen een besluit over een aanvraag om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, heeft hij, zolang hij ongewenst is verklaard, derhalve geen belang.
1.2. De staatssecretaris betoogt derhalve terecht dat de rechtbank het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 januari 2014 ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit deel van de grieven slaagt.
1.3. De door de staatssecretaris in het tweede deel van de grieven opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 16 juni 2015 in zaak nr. 201401560/1/V2 beantwoord. Hieruit volgt dat de staatssecretaris terecht betoogt dat, nu op de vreemdeling artikel 1 (F), aanhef en onder a, van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat er aanvullende redenen nodig zijn om aan te nemen dat de vreemdeling een actuele bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
1.4. De grieven slagen.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris daartegen voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 16 januari 2014 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
3. De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris het besluit van 16 januari 2014 ondeugdelijk heeft gemotiveerd, nu hetgeen hij over zijn gezinsleven heeft aangevoerd niet kenbaar is meegewogen in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.1. De staatssecretaris heeft de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden betrokken in het besluit van 16 januari 2014 en heeft daarbij, anders dan de vreemdeling stelt, gemotiveerd dat, gelet op de ernst van de tegenwerping van artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag, het belang van de Nederlandse staat bij handhaving van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van de vreemdeling om zijn gezinsleven in Nederland uit te oefenen.
4. Het beroep tegen het besluit van 16 januari 2014 is ongegrond.
4.1. De Afdeling zal, gelet op hetgeen in 1.2. en 1.3. is overwogen, het beroep tegen het besluit van 9 januari 2014 niet-ontvankelijk verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 17 juli 2014 in zaak nr. 14/753;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep tegen het besluit van 16 januari 2014 ongegrond;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep tegen het besluit van 9 januari 2014 niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Loon
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2015
284-806.