201502129/2/A1.
Datum uitspraak: 18 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en de Waalwijkse Ondernemers Federatie, beide gevestigd te Waalwijk,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 februari 2015 in zaken nrs. 14/3418, 14/6797, 14/7465 en 14/6849 (hierna: de rechtbank) in het geding tussen:
[verzoeker A] en de WOF
en
het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2014 heeft het college aan Plus Vastgoed B.V. omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van het pand op het perceel Reigerbosweg 2 te Waalwijk als supermarkt.
Bij afzonderlijke besluiten van 7 oktober 2014 heeft het college het door [verzoeker A] en de WOF daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 februari 2015 heeft de rechtbank de door [verzoeker A] en de WOF daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker A] en de WOF hoger beroep ingesteld.
[verzoeker A] en de WOF hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 augustus 2015, waar [verzoeker A], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door T. van Wissen LLB, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.M.J. Ummels en J. van Dalen, beiden werkzaam bij het college, zijn verschenen. Tevens is ter zitting gehoord Plus Vastgoed, vertegenwoordigd door S. van Engelen, bijgestaan door mr. V.J. Leijh, advocaat te Amsterdam. Als deskundige is tevens verschenen drs. M.C.J. Romijn aan de zijde van [verzoeker A], ir. J.H.J. Stohr aan de zijde van het college en dr. A.J. van Duren aan de zijde van Plus Vastgoed.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker A] en de WOF strekt tot schorsing van de verleende omgevingsvergunning tot in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat er in het pand van Plus Vastgoed (bouw)werkzaamheden worden verricht, Plus Vastgoed is begonnen met het werven van (nieuw) personeel en per 1 september 2015 het pand in gebruik zal nemen, waardoor direct nadelige gevolgen zullen optreden voor [verzoeker A] en de ondernemers in Waalwijk, waarvan de belangen door de WOF worden vertegenwoordigd.
3. Ingevolge het ten tijde van het besluit op bezwaar geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zanddonk" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B-". Niet in geschil is dat het gebruik van het pand op het perceel in strijd is met deze bestemming. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning verleend.
4. [verzoeker A] en de WOF betogen onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat er geen sprake is van een behoefte aan de verplaatsing en uitbreiding van de bestaande Plus Supermarkt. Zij voeren daartoe, samengevat weergegeven, aan dat het project zal leiden tot structurele leegstand in (de kern van) Waalwijk en een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.
4.1. Het college heeft zich in de afzonderlijke besluiten van 7 oktober 2014, waarbij het besluit van 16 april 2014 is gehandhaafd, op het standpunt gesteld dat, samengevat weergegeven, er voldoende uitbreidingsruimte is voor een Plus Supermarkt, dat er door de vestiging van de supermarkt geen onaanvaardbare negatieve effecten voor andere supermarkten zijn te verwachten en dat er geen sprake zal zijn van een duurzame ontwrichting van het (boodschappen)voorzieningenniveau door de met de verplaatsing gepaard gaande uitbreiding van de Plus Supermarkt. Hieraan ligt het advies 'DPO Dagelijkse artikelen kern Waalwijk' van 13 september 2013 van BRO en het rapport 'Waalwijk, Effectenanalyse verplaatsing Plus Supermarkt Zanddonk' van 3 juli 2014 van BRO ten grondslag.
In reactie op het door [verzoeker A] overgelegde 'Deskundigenrapport verplaatsing PLUS te Waalwijk' van 16 november 2014 van Seinpost Adviesbureau, heeft het college het advies 'Waalwijk, verplaatsing PLUS, reactie op rapport Seinpost' van 8 januari 2015 overgelegd. Op 27 juli 2015 hebben [verzoeker A] en de WOF de 'Tweede oplegbrief bij deskundigenrapport verplaatsing PLUS te Waalwijk' van Seinpost Adviesbureau overgelegd. Het college heeft vervolgens het advies 'Deskundigenreactie op tweede oplegbrief bij deskundigenrapport verplaatsing PLUS Waalwijk (Seinpost)' van 4 augustus 2015 overgelegd. Van de zijde van Plus Vastgoed zijn verschillende rapporten van Bureau Stedelijke Planning overgelegd.
5. Het betoog van [verzoeker A] en de WOF geeft geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend. Hierbij wordt het volgende in aanmerking genomen. In het rapport 'Waalwijk, Effectenanalyse verplaatsing Plus Supermarkt Zaandonk' van BRO van 3 juli 2014 is de ruimte voor een uitbreiding van het winkelaanbod in de dagelijkse artikelensector in Waalwijk en in zuidwest Waalwijk berekend en zijn de effecten van de verplaatsing en uitbreiding van de Plus Supermarkt op het centrum van Waalwijk en andere boodschappencentra bezien. Hoewel het waarschijnlijk is dat effecten zullen optreden door de verplaatsing en uitbreiding van de Plus Supermarkt bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op de door het college aan zijn standpunt ten grondslag gelegde rapporten van BRO, op voorhand geen reden om aan te nemen dat deze zodanig zijn dat ze zullen leiden tot de door [verzoeker A] en de WOF gestelde structurele leegstand in (de kern van) Waalwijk en duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.
6. De overige door [verzoeker A] en de WOF aangevoerde gronden, die zien op de bevoegdheid van het college om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen en de vraag of het project in strijd is met het gemeentelijk beleid, bieden naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter eveneens onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat geen omgevingsvergunning mocht worden verleend.
7. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding in deze procedure een oordeel te geven over de vraag of in verband met één of meer aangevoerde beroepsgronden het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het besluit.
8. Gelet op het vorenstaande, en de belangen van Plus Vastgoed bij de gebruikmaking van de omgevingsvergunning, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat een houder van een verleende vergunning, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, op eigen risico daarvan gebruik maakt, ook als een verzoek als thans aan de orde wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Pieters
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2015
473.