201410251/1/V3.
Datum uitspraak: 18 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 2 december 2014 in zaak nr. 14/25489 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2014 is de vreemdeling de toegang geweigerd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 december 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. van der Wielen, advocaat te Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Op 10 november 2014 heeft de vreemdeling gelijktijdig beroep ingesteld tegen zowel de toegangsweigering als tegen de daaropvolgende, krachtens artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) opgelegde maatregel. De rechtbank heeft beide beroepen gelijktijdig behandeld.
2. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank het beroep tegen de toegangsweigering ten onrechte niet krachtens artikel 6:15, tweede lid, van de Awb ter behandeling als administratief beroep aan hem heeft doorgezonden.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij aan de vreemdeling na de toegangsweigering geen vrijheidsontnemende, maar een vrijheidsbeperkende maatregel heeft opgelegd. Volgens de staatssecretaris moet in de zich hier voordoende situatie eerst administratief beroep tegen de toegangsweigering worden ingesteld en is geen plaats voor een gelijktijdige behandeling als door de rechtbank verricht.
2.1. Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de Vw 2000 kan tegen een ter uitvoering van deze wet genomen beschikking die niet door of namens de staatssecretaris is genomen, met uitzondering van een beschikking als bedoeld in artikel 72, tweede lid, bij de staatssecretaris administratief beroep worden ingesteld.
2.2. Tegen een besluit tot toegangsweigering staat gelet op voormeld artikel 77, eerste lid, administratief beroep bij de staatssecretaris open. Die bepaling blijft evenwel buiten toepassing, indien een vreemdeling gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig beroep instelt tegen zowel een besluit tot toegangsweigering als tegen een daaropvolgende, krachtens artikel 6 van de Vw 2000 opgelegde vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank moet die beroepen gelijktijdig behandelen, ook indien de desbetreffende vreemdeling daarom niet uitdrukkelijk heeft verzocht. Dusdoende is het in artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht op een onmiddellijke vrijlating bij vaststelling van de onrechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel voldoende gewaarborgd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2013 in zaak nr. 201302485/1/V4).
Deze uitzondering doet zich hier niet voor. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij aan de vreemdeling na de toegangsweigering geen vrijheidsontnemende, maar een vrijheidsbeperkende maatregel heeft opgelegd. Aldus stond tegen de toegangsweigering eerst administratief beroep open. De rechtbank heeft dit niet onderkend en het beroep tegen de toegangsweigering bijgevolg ten onrechte niet krachtens artikel 6:15, tweede lid, van de Awb ter behandeling als administratief beroep aan de staatssecretaris doorgezonden.
De enige grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door de vreemdeling tegen de toegangsweigering ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren. De Afdeling zal dat beroep krachtens artikel 6:15, tweede lid, van de Awb ter behandeling als administratief beroep aan de staatssecretaris doorzenden.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 2 december 2014 in zaak nr. 14/25489;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2015
714.