ECLI:NL:RVS:2015:2727

Raad van State

Datum uitspraak
17 augustus 2015
Publicatiedatum
26 augustus 2015
Zaaknummer
201503002/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en niet-ontvankelijk verklaring door rechtbank

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had op 4 december 2014 de aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling in beroep ging bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde het beroep op 20 maart 2015 niet-ontvankelijk, omdat de vreemdeling een zwaar inreisverbod had dat in rechte onaantastbaar was. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Wudka, stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had namelijk een zwaar inreisverbod, maar dit had niet moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. De Afdeling verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning ook kan worden gezien als een verzoek om opheffing van een inreisverbod. De Afdeling concludeert dat de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag ten onrechte niet heeft aangemerkt als een afwijzing van een verzoek om opheffing van het inreisverbod.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De proceskosten in hoger beroep worden vastgesteld op € 490,00, waarover de rechtbank zal beslissen.

Uitspraak

201503002/1/V1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 20 maart 2015 in zaak nr. 14/28749 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2014 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 20 maart 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Wudka, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de eerste grief dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen voormeld besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de staatssecretaris tegen hem een zwaar inreisverbod heeft uitgevaardigd met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: het zware inreisverbod) dat in rechte onaantastbaar is. Nu de vreemdeling niet om wijziging of opheffing van het zware inreisverbod heeft verzocht, heeft de rechtbank in de bestreden overweging overwogen dat uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat belang bij procederen over een verblijfsvergunning pas ontstaat, als het zware inreisverbod niet langer van kracht is. De vreemdeling voert aan dat de rechtbank aldus heeft miskend dat zich een uitzondering voordoet op het ontbreken van procesbelang bij een zwaar inreisverbod, omdat de staatssecretaris, bij gegrondverklaring van het beroep, een nieuw besluit op de asielaanvraag moet nemen en dan de bevoegdheid heeft om het inreisverbod op te heffen.
1.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2015 in zaak nr. 201409477/1/V2 volgt dat, nu de staatssecretaris bij besluit van 24 juni 2014 tegen de vreemdeling een zwaar inreisverbod heeft uitgevaardigd en dat inreisverbod ten tijde van de indiening van de asielaanvraag van de vreemdeling op 28 oktober 2014 voortduurde, die aanvraag, uit oogpunt van concentratie van rechtsbescherming, mede moet worden aangemerkt als een verzoek om opheffing van dat inreisverbod en de afwijzing van de aanvraag als een afwijzing van dat verzoek. Dat betekent dat de beoordeling of de vreemdeling voldoet aan de vereisten voor vergunningverlening in dit geval ten volle aan de orde kan worden gesteld in het kader van de toetsing van het besluit op het verzoek om opheffing van het zware inreisverbod.
1.2. Door het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag zonder meer niet-ontvankelijk te verklaren, heeft de rechtbank dat besluit ten onrechte niet mede aangemerkt als een afwijzing van een verzoek om opheffing van het zware inreisverbod.
1.3. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de vreemdeling overigens aanvoert, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De zaak zal krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb naar de rechtbank worden teruggewezen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank moet over de vergoeding van deze kosten beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 20 maart 2015 in zaak nr. 14/28749;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro) en bepaalt dat de rechtbank over de vergoeding van deze kosten beslist.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Schuurman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2015
282-826.