201402052/1/R2.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Doornspijk, gemeente Elburg,
en
de raad van de gemeente Elburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Doornspijk-De Glinde" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2014, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door G.A.M. Steentjes en W. Pap, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens heeft [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij het woord gevoerd.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan heeft betrekking op de ontwikkeling van een bedrijventerrein aan de zuidzijde van de kern Doornspijk dat direct aansluit aan de bebouwde kom. Op het bedrijventerrein is een aantal bestaande bedrijven aanwezig met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 1,3 ha. Er wordt daarnaast ongeveer 2,7 ha bruto oppervlakte nieuw bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Het bedrijventerrein ligt aan weerszijden van de Zuiderzeestraatweg West.
2.1. [appellant] betoogt dat de uitbreiding van het bedrijventerrein aan de noordkant van de Zuiderzeestraatweg West met één bedrijf, die met het plan mogelijk wordt gemaakt, leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie, omdat bij de ontsluiting van de twee naastgelegen bestaande bedrijven al problemen ontstaan.
2.2. De raad stelt dat het plan ten noorden van de Zuiderzeestraatweg West niet leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatiesituatie. Naast twee bestaande bedrijven, die zijn gelegen aan de Zuiderzeestraatweg West 130 en 132, maakt het plan op de locatie aan de noordkant aan de zijde van de Zuiderzeestraatweg West één extra bedrijf mogelijk. Om een verkeersonveilige situatie te voorkomen worden de in- en uitritten van de bestaande bedrijven, die uitkomen op de Zuiderzeestraatweg West, gebundeld. Ook het nieuwe bedrijf zal op deze ontsluitingsweg aansluiten. De raad stelt zich op het standpunt dat het probleem waar [appellant] op doelt verband houdt met illegaal gebruik van derden van de gronden ten behoeve van parkeren. Er ligt een voorstel om dit aan te pakken, aldus de raad.
2.3. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerssituatie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet betwist is en vast staat dat op de gronden ten noorden van de Zuiderzeestraatweg West die ontsluiten op deze weg één extra bedrijf zal kunnen worden gehuisvest. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat een ontsluiting van in totaal 3 bedrijven op deze locatie tot een verkeersonveilige situatie zal leiden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan gebundelde in- en uitritten mogelijk maakt hetgeen overzichtelijker is dan verschillende ontsluitingswegen op de Zuiderzeestraatweg West. Het illegaal gebruik van gronden ten behoeve van parkeren valt buiten het kader van het in geding zijnde plan en betreft onder meer een handhavingsaspect. Ter zitting heeft de raad aangegeven dit illegale gebruik aan te zullen pakken.
3. [appellant] betwist dat er behoefte bestaat aan een bedrijventerrein voor nieuwe bedrijven en stelt dat alleen de bestaande bedrijven op het terrein aanwezig willen blijven. Hij betoogt dat bij een onderzoek naar de behoefte aan het bedrijventerrein niet is uitgegaan van actuele gegevens. Tevens betoogt hij dat het plan in strijd is met het uitgangspunt voor duurzaam ruimtegebruik, de SER-ladder, omdat de bestaande bedrijventerreinen Kruismaten en/of Broeklanden, die op ongeveer 5 en 6 km afstand liggen, mogelijkheden bieden. Bovendien is er ook nog het bedrijventerrein Van der Weerd. De raad heeft dit ten onrechte niet in aanmerking genomen. Tevens betoogt [appellant] dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties bijvoorbeeld de ontwikkeling van het bestaande bedrijventerrein Van der Weerd dat qua ligging een beter alternatief is en de bestaande genoemde bedrijventerreinen.
3.1. De raad stelt dat de behoefte aan bedrijventerreinen op de betreffende locatie in 1999, 2003, 2008 en 2013 is geïnventariseerd en dat daaruit is gebleken dat er een behoefte bestaat aan bedrijfslocaties buiten de kern van Doornspijk. Uit de laatste inventarisatie in 2013 is gebleken dat er een behoefte is aan netto 4,2 ha voor 25 bedrijven. Door het realiseren van een bedrijventerrein op deze locatie kunnen bestaande bedrijven, die binnen de kern van Doornspijk zijn gelegen, worden verplaatst naar het nieuwe bedrijventerrein en kunnen de locaties in de kern van Doornspijk worden benut voor minder milieubelastende functies (bijvoorbeeld wonen), aldus de raad, hetgeen een gewenste ontwikkeling is. Gezien de beperkte omvang van de kern Doornspijk is er bovendien binnenstedelijk geen locatie voorhanden waar bedoelde bedrijvigheid geconcentreerd zou kunnen worden. Ten aanzien van de door [appellant] genoemde locaties heeft de raad aangegeven dat de locatie van Van der Weerd bezet is en dat de bedrijventerreinen Kruismaten en Broeklanden geen alternatief bieden voor de bedoelde lokale behoefte voor de kern Doornspijk.
3.2. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
3.3. De Afdeling stelt vast dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, en artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, nu het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voorziet in een toevoeging van ongeveer 2,7 ha bruto oppervlakte nieuw bedrijventerrein.
3.4. Uit de plantoelichting is gebleken dat het de bedoeling is dat op het nieuwe bedrijventerrein kleinschalige, lokale bedrijfsontwikkeling mogelijk wordt gemaakt voor de kern Doornspijk, aansluitend aan de bestaande bebouwing en de bestaande bedrijfsactiviteiten aan de zuidzijde van de kern. Op die wijze kunnen plaatsgebonden en startende bedrijven worden geplaatst, en bedrijven uit de kern of het buitengebied - indien nodig - worden herplaatst.
3.5. Gelet op artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a en b, van het Bro dient de raad inzichtelijk te maken dat een bedrijventerrein ten aanzien waarvan het de bedoeling is dat aldaar slechts in overweging 3.4 aangegeven bedrijven kunnen worden gevestigd, voorziet in een actuele regionale behoefte, en welke behoefte niet op daartoe beschikbare gronden binnen bestaand stedelijk gebied de regio kan worden gelenigd. Daarbij is ook van belang dat volgens de Nota van toelichting (Stb. 2012, nr. 388, p. 34, 49-51) terzake een regionale afstemming moet plaatsvinden. Voorts dient blijkens die toelichting bij de vraag of sprake is van een actuele regionale behoefte te worden beoordeeld of de behoefte, waarin de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet, kan worden gelenigd in een reeds in uitvoering zijnde of geplande stedelijke ontwikkeling elders in de regio. Ook dient die behoefte te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod in de regio, aldus de Nota van Toelichting. Derhalve zal bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een actuele regionale behoefte ook moeten worden betrokken of het bestaande, in uitvoering zijnde of reeds geplande aanbod aan bedrijventerreinen in de regio de behoefte aan het voorziene bedrijventerrein met de daarop beoogde bedrijfsvestigingen zou kunnen lenigen, en of het mogelijk maken van een dergelijk bedrijventerrein niet tot vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situaties in de regio leidt. De raad heeft het een en ander miskend. Het plan is onder meer gelet op deze aspecten aldus vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Het betoog slaagt.
3.6. De Afdeling is voorts niet gebleken dat de in overweging 3.4 aangegeven bedoeling met betrekking tot op het voorziene bedrijventerrein te vestigen bedrijven op de een of andere wijze is geborgd.
3.7. Het betoog slaagt. Het beroep is gegrond. Het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" wordt vernietigd.
4. Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro ziet de Afdeling voorts aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van deze uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
5. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Elburg van 16 december 2013, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein";
III. draagt de raad van de gemeente Elburg op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het onder II. vermelde onderdeel wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Elburg aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
224.