ECLI:NL:RVS:2015:2670

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
201504300/1/A3 en 201504300/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgevolgen van een terrasvergunning in Helmond

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 augustus 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van een appellant uit Helmond. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de terrasvergunning die op 21 november 2013 door de burgemeester van Helmond was verleend aan een ijssalon, geldig tot 1 november 2018. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van de burgemeester vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De appellant stelde dat de burgemeester onvoldoende maatregelen had genomen om overlast voor omwonenden te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 4 juni 2015, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en de burgemeester werd vertegenwoordigd door twee ambtenaren. De voorzieningenrechter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om direct uitspraak te doen. De rechter overwoog dat de burgemeester in redelijkheid geen aanleiding had hoeven zien om de terrasvergunning in te trekken, ondanks de door de appellant aangevoerde overlast. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de burgemeester niet in strijd met de wet had gehandeld door de terrasvergunning te verlenen.

De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechter concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat de terrasvergunning onterecht was verleend en dat de door hem aangevoerde overlast niet direct verband hield met het gebruik van het terras. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid voor vergunninghouders en de noodzaak voor appellanten om concrete bewijsstukken aan te leveren om hun claims te onderbouwen.

Uitspraak

201504300/1/A3 en 201504300/2/A3.
Datum uitspraak: 13 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Helmond,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2015 in zaak nr. 14/1423 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Helmond.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2013 heeft de burgemeester aan [vergunninghouder], handelend onder de naam [ijssalon], vergunning verleend voor een terras aan de voorzijde van het pand aan de [locatie 1] te Helmond (hierna: het terras), geldig tot 1 november 2018 (hierna: de terrasvergunning).
Bij besluit van 6 maart 2014 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 maart 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 juni 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J.T. van Stiphout, advocaat te Helmond, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus en W.J.E. Reen-Vossen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbende A] en [belanghebbende B] gehoord.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 2.3.1.3, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Helmond 2008 (hierna: de Apv) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een terras op of aan de weg te plaatsen of te hebben.
Ingevolge het tweede lid wordt een vergunning als bedoeld in het eerste lid geweigerd indien:
a. voor de openbare inrichting geen vergunning is verleend krachtens de Drank- en Horecawet;
b. voor de openbare inrichting geen vergunning is verleend krachtens artikel 2.3.1.2.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder c, kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid, onverminderd het bepaalde in artikel 1.8, worden geweigerd in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
3. Bij uitspraak van 28 mei 2014 in zaak nr. 14/1422, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank de besluiten van 21 november 2013 en 6 maart 2014 met onmiddellijke ingang geschorst, waardoor de ijssalon tot aan de aangevallen uitspraak geen gebruik van het terras heeft kunnen maken.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, omdat de burgemeester eerst ná de eerste behandeling van het beroep ter zitting stukken, waaronder een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2014 (hierna: het proces-verbaal), heeft ingebracht over onderzoek naar de door [appellant] gestelde, en in bezwaar tegen de terrasvergunning aangevoerde, overlast. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat zij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laat, omdat de burgemeester in de door [appellant] aangevoerde overlast, mede gezien de inhoud van het proces-verbaal, in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien de terrasvergunning ongedaan te maken.
Bij in rechte onaantastbaar geworden besluit van 12 juli 2012 heeft de burgemeester, krachtens artikel 2.3.1.2 van de Apv, een vergunning verleend voor het exploiteren van de ijssalon (hierna: de exploitatievergunning).
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank haar oordeel over de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op een onjuist feitencomplex heeft gebaseerd. [appellant] voert daartoe aan dat de aangevallen uitspraak melding maakt van een door de burgemeester aan de exploitatievergunning verbonden voorschrift dat inhoudt dat tijdens de openingstijden een gecertificeerd beveiliger aanwezig moet zijn die erop toeziet dat omwonenden geen van de ijssalon afkomstige hinder of overlast ondervinden. Dit voorschrift is echter op 30 juni 2014 komen te vervallen, aldus [appellant].
4.1. Bij onderscheiden besluiten van 30 juni en 14 augustus 2014 heeft de burgemeester voormeld voorschrift gewijzigd in de zin dat hij de wijze waarop de ijssalon, om te voorkomen dat omwonenden hinder of overlast ondervinden, verplicht is tijdens openingstijden voor voldoende toezicht in en rondom de ijssalon zorg te dragen, aan de ijssalon zelf overlaat. Dat de rechtbank deze wijzigingen niet expliciet in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven, maakt niet dat zij haar oordeel over instandlating van de rechtsgevolgen op een onjuist feitencomplex heeft gebaseerd. Uit de aangevallen uitspraak kan immers niet worden afgeleid dat de rechtbank de wijze waarop de ijssalon het toezicht in en rond de ijssalon moet organiseren, bepalend heeft geacht voor dit oordeel.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten onrechte in stand heeft gelaten en voorts ten onrechte heeft nagelaten het besluit van 21 november 2013 te herroepen. [appellant] voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte waarde aan het onderzoek (lees: het proces-verbaal) heeft gehecht, omdat bij de totstandkoming ervan geen terras in gebruik was. Verder voert hij aan dat de ijssalon zich niet houdt aan de voor het terras geldende maatvoering en dat klanten van de ijssalon fietsen tegen zijn pand aan de [locatie 2] te Helmond zetten, auto's op het witte kruis voor zijn oprit parkeren, op zijn erfafscheiding plaatsnemen om een ijsje te eten en afval in zijn tuin gooien. [appellant] heeft, ter staving van deze door hem aangevoerde overlast, een grote hoeveelheid foto's overgelegd. Verder voert hij aan dat hij meer dan één keer slachtoffer van een misdrijf is geweest. Voorts voert hij aan dat de burgemeester aan de terrasvergunning noch aan de exploitatievergunning concrete voorschriften heeft verbonden ter voorkoming van overlast, dat vanuit de ijssalon geen tot weinig toezicht is om overlast te voorkomen en dat de ijssalon, door ingebruikname van het terras, meer klanten zal aantrekken, waardoor de overlast zal toenemen.
5.1. Blijkens het vierde aan de terrasvergunning verbonden voorschrift is het niet toegestaan om tafels en stoelen op een ander trottoir of andere weggedeelten te plaatsen dan aangeduid op de bij de terrasvergunning behorende tekening nr. 2013.130706.
Blijkens het aanhangsel bij de exploitatievergunning moet onder hinder en overlast, bedoeld in het achtste aan de exploitatievergunning verbonden voorschrift, inhoudende dat omwonenden geen uit de ijssalon afkomstige hinder of overlast mogen ondervinden, in ieder geval worden begrepen: het plaatsen van fietsen door bezoekers van de ijssalon tegen de zijgevel of schutting van het pand aan de [locatie 2] te Helmond, het plaatsnemen door bezoekers van de ijssalon op de erfafscheiding van dit pand, en afval, afkomstig van de ijssalon, in de voortuin van dit pand.
5.2. Het proces-verbaal vermeldt onder meer dat de politie meldingen over de ijssalon, bij de politie gedaan in de periode dat de ijssalon het terras in gebruik had, na bevindingen, niet op de ijssalon heeft kunnen terugvoeren. Voorts vermeldt het proces-verbaal dat het terras met zich bracht dat de bezoekers van de ijssalon daadwerkelijk op het terras, in plaats van in de directe omgeving van de ijssalon, verbleven.
5.3. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat de rechtbank ten onrechte waarde aan het proces-verbaal heeft gehecht, reeds omdat het proces-verbaal ook ziet op een periode waarin de ijssalon het terras in gebruik heeft gehad. Verder kan hetgeen [appellant] aanvoert over misdrijven waarvan hij het slachtoffer is geworden, geen doel treffen, reeds omdat [appellant] ter zitting bij de Afdeling te kennen heeft gegeven dat het aldus door hem aangevoerde niet direct met de exploitatie van de ijssalon verband houdt. Met uitzondering van de stelling dat de ijssalon zich niet aan de voorgeschreven maatvoering van het terras houdt, houdt de overige door [appellant] aangevoerde overlast geen verband met het terras, maar met de exploitatie van de ijssalon. Derhalve geeft de aldus aangevoerde overige overlast geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. In voorkomende gevallen kan dergelijke overlast, ook indien deze wordt veroorzaakt door klanten van de ijssalon die tevens van het terras gebruik maken, in het kader van de handhaving van de aan de exploitatievergunning verbonden voorschriften aan de orde worden gesteld. De stelling van [appellant] dat de ijssalon zich niet aan de voor het terras geldende maatvoering houdt, geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Daartoe is redengevend dat uit deze stelling niet kan worden afgeleid dat [appellant] overlast heeft van het terras, zoals dat is vergund, maar van gedragingen die in strijd zijn met het vierde aan de terrasvergunning verbonden voorschrift. In voorkomende gevallen kunnen dergelijke gedragingen in het kader van de handhaving van dat voorschrift aan de orde worden gesteld.
Dit betoog faalt eveneens.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Robben
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2015
610.