201501574/1/R1.
Datum uitspraak: 19 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Borne,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Borne,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Woongebied Borne Midden, herziening [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2015, waar [appellant A], bijgestaan door mr. H. Witbreuk, advocaat te Almelo, en de raad, vertegenwoordigd door A.B.M. Bruins en ing. J.F.J. Weghorst, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij], bijgestaan door mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Deventer.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een plan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die hij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de bouw van een woning op het perceel aan de [locatie].
3. [appellant A] en [appellant B] kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij betogen dat hun woon- en leefklimaat ten gevolge van het plan zal verslechteren. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat het perceel te smal is om een woning te realiseren. Volgens hen zal het plan leiden tot schaduwhinder. In dit verband betogen zij dat de woning op korte afstand van hun perceel kan worden gerealiseerd en dat de maximale bouwhoogte van de voorziene woning te hoog is. Volgens [appellant A] en [appellant B] is ten onrechte geen bezonningsstudie verricht. De schaduwtekeningen die door bureau Fons Nijland zijn opgesteld, gaan volgens hen niet uit van de maximale planologische mogelijkheden. Daarnaast bevatten de tekeningen geen datum, zodat volgens [appellant A] en [appellant B] niet kan worden vastgesteld welk plan als uitgangspunt is genomen. Voorts voeren zij aan dat de schaduwtekeningen niet bij het ontwerpplan en het vastgestelde plan ter inzage hebben gelegen.
3.1. De raad heeft uiteengezet dat op grond van het voorgaande bestemmingsplan "Wensink Zuid" bedrijvigheid in categorie 1 was toegelaten. Volgens de raad zijn de ruimtelijke effecten van de voorziene woning kleiner dan de effecten van deze bedrijvigheid. De raad stelt zich op het standpunt dat het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B] niet onevenredig zal worden aangetast. Daarnaast heeft de raad naar voren gebracht dat het bij een ontwikkeling als de onderhavige in de kern van Borne niet gebruikelijk is een bezonningsstudie te verrichten. De schaduwtekeningen waar [appellant A] en [appellant B] naar verwijzen zijn opgesteld in opdracht van [partij] en zijn niet aan de besluitvorming ten grondslag gelegd, aldus de raad.
3.2. Aan een deel van de gronden van het perceel aan de [locatie] is de bestemmingen "Wonen" toegekend. Voorts is aan deze gronden de aanduiding "vrijstaand" toegekend. Daarnaast zijn de aanduidingen "maximum bouwhoogte (m): 9" en "maximale goothoogte (m): 6" aan de gronden toegekend. Aan de overige gronden van het perceel is de bestemming "Tuin" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen met daaronder begrepen beroep aan huis;
met de daarbij behorende:
b. tuinen en erven;
c. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e. nutsvoorzieningen.
Ingevolge lid 4.2.1 gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:
a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
c. ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand" worden uitsluitend vrijstaande woningen gebouwd;
d. goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m)" en "maximum bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte;
e. de gebouwen dienen vanaf de bovenkant van de goot (kniklijn) te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60º, met dien verstande dat:
1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60º, één en ander overeenkomstig het envelop-principe zoals vermeld in bijlage 1, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60º en rechtopstaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels, zijn toegestaan;
2. overschrijding van de 60º-lijn is toegestaan voor dakkappellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis aan de voorgevel mogen niet meer dan tweederde van de breedte van het dakvlak beslaan;
f. de afstand van een vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden ten minste 2,5 meter;
g. ten aanzien van het parkeren op eigen erf dient op eigen terrein ruimte gereserveerd te worden voor minimaal twee parkeerplaatsen.
3.3. Uit de plantoelichting volgt dat binnen de kern van Borne voor vrijstaande woningen een minimale perceelsbreedte wordt gehanteerd van 12 m. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2,5 m dient te bedragen. De Afdeling acht deze uitgangspunten niet onredelijk. Het perceel aan de [locatie] heeft aan de voorzijde een breedte van 15 m. Op het smalste deel is het perceel 12 m breed. In artikel 4, lid 4.2.1, onder f, van de planregels is voorts bepaald dat die minimale afstand van het hoofdgebouw tot aan de perceelsgrens 2,5 m dient te bedragen. Het plan voldoet derhalve aan de gehanteerde uitgangspunten.
De maximale goothoogte van de voorziene woning bedraagt 6 m. De maximale bouwhoogte bedraagt 9 m. De raad heeft ter zitting onweersproken gesteld dat deze bouw- en goothoogte overeenkomen met de maximale bouw- en goothoogte van de woningen in de omgeving van het perceel. Vaststaat dat de afstand van het bouwvlak tot aan het hoofdgebouw op het perceel van [appellant A] en [appellant B] 11,4 m bedraagt. De afstand tot aan hun woonkeuken in één van de bijgebouwen op het perceel bedraagt 6,4 m. Nu het plan voorziet in ruimere bouwmogelijkheden dan het voorgaande plan is aannemelijk dat het plan enige schaduwhinder zal veroorzaken. Gelet op de maximale bouwhoogte van de voorziene woning, de afstand tot aan de woning van [appellant A] en [appellant B] en de ligging van het perceel in de kern van Borne heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B] niet onevenredig zal aantasten. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van een onderzoek naar de bezonningssituatie op het perceel van [appellant A] en [appellant B].
Voor zover [appellant A] en [appellant B] hebben gewezen op gebreken aan de door bureau Fons Nijland opgestelde schaduwtekeningen, stelt de Afdeling vast dat deze tekeningen in opdracht van [partij] in het kader van een andere procedure zijn opgesteld. Deze schaduwtekeningen gaan uit van het concrete bouwplan en zijn niet door de raad aan de besluitvorming ten grondslag gelegd. Gelet hierop zijn deze schaduwtekeningen niet aan te merken als een op een plan betrekking hebbend stuk dat redelijkerwijs nodig is voor de beoordeling van het plan. Er bestond derhalve geen aanleiding de schaduwtekeningen bij het ontwerpplan en het vastgestelde plan ter inzage te leggen.
De betogen falen.
4. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat het plan in strijd met de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: de Omgevingsverordening) en de Woonvisie Borne 2010-2014 (hierna: de Woonvisie) is vastgesteld. In dit verband wijzen zij erop dat het bouwplan niet in de Woonvisie is opgenomen. Daarnaast betogen zij dat in de Aanvulling Woonvisie 2010-2014 (hierna: Aanvulling Woonvisie) is opgenomen dat nieuwe woningen in bestaand stedelijk gebied dienen bij te dragen aan de oplossing van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie. Volgens [appellant A] en [appellant B] is geen sprake van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie. Zij betogen verder dat niet is aangetoond dat behoefte bestaat aan de woning. In dit verband brengen zij naar voren dat het aantal woningen dat in de prestatieafspraken Wonen gemeente Borne 2010-2015 (hierna: de prestatieafspraken) is opgenomen reeds ruimschoots is gehaald.
4.1. De raad heeft uiteengezet dat de voorziene woning niet is opgenomen in de Woonvisie. Er is wel getoetst aan de Woonvisie en volgens de raad is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, omdat niet langer bedrijvigheid en bedrijfsbebouwing worden toegestaan. De voorziene woning past volgens de raad in de omgeving en in het straatbeeld. Daarnaast past het besluit om medewerking te verlenen volgens de raad binnen de prestatieafspraken. Volgens de raad voorziet de woning in een bestaande behoefte.
4.2. Ingevolge artikel 2.2.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening voorzien bestemmingsplannen en projectbesluiten in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de burgemeester en met het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
Ter uitvoering van artikel 2.2.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening is de Woonvisie vastgesteld. In de Woonvisie zijn de uitgangspunten ten aanzien van het gemeentelijke woningbeleid uiteengezet.
In oktober 2012 is de Aanvulling Woonvisie vastgesteld. Deze aanvulling is vastgesteld om individuele toevoegingen van woningbouw in bestaand stedelijk gebied beter te kunnen reguleren en te voorkomen dat deze individuele toevoegingen ongewenst ten koste gaan van het woningbouwprogramma van andere woningen. In de aanvulling is opgenomen dat de toevoeging van woningen in bestaand stedelijk gebied uitsluitend wordt toegestaan als er aantoonbaar sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie.
4.3. Vaststaat dat het bouwplan niet is opgenomen in het woningbouwprogramma dat bij de Woonvisie is gevoegd. Anders dan [appellant A] en Van de Bos kennelijk veronderstellen volgt uit de Woonvisie niet dat het plan reeds daarom geen doorgang kan vinden. Individuele toevoegingen van woningen dienen te worden getoetst aan hetgeen in de Aanvulling Woonvisie is opgenomen. Met betrekking tot de aanvulling op de Woonvisie staat in de plantoelichting vermeld dat het plan ruimtelijk en maatschappelijk een kwaliteitsverbetering tot gevolg heeft. Vanuit ruimtelijk oogpunt geniet invulling van de locatie met woningbouw de voorkeur. De omgeving bestaat nagenoeg uitsluitend uit woningbouw en de voorziene bebouwing past stedenbouwkundig beter in het straatbeeld dan de bestaande bedrijfsbebouwing, zo staat in de plantoelichting vermeld. Daarnaast wordt gelet op de aard van de omgeving de vestiging van bedrijvigheid ter plaatse niet langer wenselijk geacht. Gelet op voornoemde omstandigheden heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan een oplossing vormt van een maatschappelijk-ruimtelijk ongewenste situatie. In het aangevoerde ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met de Woonvisie en de Aanvulling Woonvisie. Derhalve bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 2.2.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening is vastgesteld. Het betoog faalt.
4.4. In de prestatieafspraken staat vermeld dat de gemeente Borne haar beleid vooralsnog richt op een toename van de woningvoorraad voor de gehele gemeente van 1 januari 2010 tot 1 januari 2015 met ongeveer 555 woningen. De gemeente heeft de inspanningsverplichting om 30% - doch minimaal 20% - van het toe te voegen programma binnen het feitelijk bebouwd gebied te realiseren. Voorts volgt uit de prestatieafspraken dat de gemeente ernaar streeft de bestemmingsplancapaciteit niet meer te laten zijn dan 130% van de verwachte groei van de woningvoorraad.
De Afdeling stelt vast dat uit de prestatieafspraken volgt dat er een streven bestaat 555 woningen toe te voegen. Wat er verder ook zij van het aantal woningen dat reeds planologisch mogelijk is gemaakt, uit de prestatieafspraken kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden afgeleid dat het aantal van 555 woningen als harde grens dient te worden gehanteerd en dat een bestemmingsplan dat voorziet in extra woningen reeds hierom geen doorgang zou kunnen vinden. Vaststaat dat het plangebied tot het feitelijk bebouwd gebied behoort. Voorts staat vast dat tot nu toe 14,7% van het programma in feitelijk bebouwd gebied is gerealiseerd. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de prestatieafspraken is vastgesteld.
De raad heeft voorts uiteengezet dat uit onderzoek volgt dat binnen de gemeente behoefte bestaat aan vrijstaande woningen in de kern. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit onjuist is. Het betoog faalt.
5. [appellant A] en [appellant B] vrezen voorts schade aan kabels en leidingen bij de uitvoering van het plan. De raad heeft op dit punt volgens hen ten onrechte geen onderzoek verricht. Zij wijzen erop dat bij de sloopwerkzaamheden op het perceel reeds schade is aangericht.
5.1. De raad heeft uiteengezet dat het op het perceel aanwezige gasverdeelstation is verwijderd en dat de aanwezige leidingen zijn afgekapt en afgedopt. Volgens de raad bestond er geen aanleiding nader onderzoek te verrichten.
5.2. De eventuele noodzaak tot het verwijderen van leidingen en de mogelijke schade die dit tot gevolg kan hebben staan in deze procedure niet ter beoordeling. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige leidingen aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. De raad heeft uiteengezet dat uit overleg met Cogas is gebleken dat alle relevante leidingen zijn verwijderd of zijn afgekoppeld. Gelet hierop heeft de raad afgezien van nader onderzoek. In de enkele stelling van [appellant A] en [appellant B] dat schade zal ontstaan ten gevolge van ter plaatse aanwezige leidingen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de leidingen niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, griffier.
w.g. Koeman
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015
575.