201405595/1/A4.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 mei 2014 in zaak nr. 13/5776 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lochem.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2013 is het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden ten aanzien van [vergunninghouder] aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 14 augustus 2013 is het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2014, waar het college, vertegenwoordigd door S. Hofland, werkzaam bij de gemeente, en door A.F.M.J. Woltering en ing. M. Heijink, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Achterhoek, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door haar [directeuren], gehoord.
Overwegingen
1. [vergunninghouder] omvat onder meer een kartingcircuit, waarvoor bij besluit van 18 maart 2009 op grond van de Wet milieubeheer een revisievergunning, thans gelijkgesteld met een omgevingsvergunning, is verleend. [appellant] is eigenaar van een nabij [vergunninghouder] gesitueerde recreatiewoning. Hij heeft op 16 februari 2013 verzocht om handhavend optreden ten aanzien van [vergunninghouder] wegens overtreding van het aan die vergunning verbonden voorschrift 3.1, dat luidt:
"De motoren van karts dienen optimaal te worden onderhouden en afgesteld zodat emissies van koolwaterstoffen, koolmonoxide, stikstofoxiden en geurstoffen worden geminimaliseerd."
2. Aan de in het besluit van 2 april 2013 neergelegde weigering van het handhavingsverzoek is ten grondslag gelegd dat de exploitant van [vergunninghouder] aan vergunningvoorschrift 3.1 uitvoering geeft door middel van een toereikend onderhoudsprogramma en dat tijdens de regelmatig uitgevoerde controles door toezichthouders geen overtreding van het vergunningvoorschrift is geconstateerd. Bij de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2013 is de weigering om handhavend op te treden gehandhaafd.
3. De Afdeling stelt voorop dat niet in geschil is dat het handhavingsverzoek van [appellant] uitsluitend ziet op vergunningvoorschrift 3.1. In deze procedure staat dan ook niet ter beoordeling of het college ook handhavend had moeten optreden wegens andere gestelde overtredingen. De door [appellant] aangevoerde gronden over de door [vergunninghouder] veroorzaakte geluidoverlast en het niet toepassen van beste beschikbare technieken blijven daarom onbesproken.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte is geweigerd om handhavend op te treden wegens overtreding van vergunningvoorschrift 3.1. Volgens hem ontbreken de bewijzen dat dit vergunningvoorschrift niet is overtreden.
4.1. Ter zitting heeft de exploitant van [vergunninghouder] aan de hand van de overgelegde uitdraai van het onderhoudsprogramma toegelicht dat er dagelijks klein onderhoud van de huurkarts en maandelijks groot onderhoud van de huurkarts plaatsvindt, waarbij de karts op uiteenlopende technische problemen worden gecontroleerd en zodanig worden afgesteld dat de in vergunningvoorschrift 3.1 genoemde emissies optimaal worden geminimaliseerd. De Afdeling ziet geen reden om aan de toereikendheid van het onderhoudsprogramma en de juistheid van deze toelichting te twijfelen.
Verder leidt de Afdeling uit de overgelegde rapporten van de controles die op 11 november 2012, 12 december 2012, 23 februari 2013 en 19 mei 2013 zijn verricht en de daarop door het college gegeven toelichting af dat door toezichthouders mede is gecontroleerd of de exploitant op correcte wijze uitvoering gaf aan het onderhoudsprogramma en daarmee aan vergunningvoorschrift 3.1 werd voldaan, maar dat geen overtreding is geconstateerd.
[appellant] heeft met zijn enkele stellingen niet aannemelijk gemaakt dat ten onrechte op basis van de controlerapporten is geconcludeerd dat de door hem gestelde overtreding van vergunningvoorschrift 3.1 zich niet heeft voorgedaan. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd om handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
262-742.