201502416/1/R3.
Datum uitspraak: 19 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Tilburg,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 5e herziening (naast Wielevenweg 20)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J. Beex, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plangebied omvat gronden die zijn gelegen aan de Wielevenweg. Het plan maakt de bouw van een huisdierencrematorium mogelijk. Het bestaande dierenasiel in het plangebied is als zodanig bestemd. Verder is een nieuw in te richten groengebied in het plan opgenomen.
3. [appellant A] en [appellant B] wonen in de directe omgeving van het plangebied en kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij voeren aan dat het bestaande dierenasiel onder het vorige plan illegaal was, omdat in dat plan aan de gronden waarop het dierenasiel staat de bestemming "Agrarisch" was toegekend. Met dit plan wordt het dierenasiel volgens hen ten onrechte gelegaliseerd.
3.1. Zoals de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 8 juni 2015, in zaak nr. 201502416/2/R3 reeds heeft overwogen, was het bestaande dierenasiel in het plangebied ook in het vorige bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008" als zodanig bestemd. Het betoog van [appellant A] en [appellant B] mist derhalve feitelijke grondslag en faalt reeds daarom.
4. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de gemeentelijk visie "Visie integratie stad-land Dongenseweg" (hierna: de Visie) ondemocratisch tot stand is gekomen en met dit bestemmingsplan ten onrechte wordt vastgesteld. Volgens [appellant A] en [appellant B] had aan belanghebbenden de mogelijkheid van inspraak op de Visie moeten worden geboden. Belanghebbenden moeten volgens hen alsnog in de gelegenheid worden gesteld om vast te stellen of zij schade kunnen ondervinden door de Visie.
4.1. De raad stelt dat in de toelichting op artikel 9 van de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant staat dat van gemeenten wordt verlangd dat zij een integrale visie opstellen waarin zij aangeven hoe zij in gebieden met de aanduiding "integratie stad-land", zoals het plangebied, nieuwe stedelijke en landschapsontwikkelingen in samenhang met elkaar willen ontwikkelen. Een dergelijke visie is vastgesteld en door de raad gebruikt ter motivering van het bestemmingsplan. De Visie heeft volgens de raad geen directe juridische gevolgen voor bewoners en bedrijven in het gebied en het bieden van een mogelijkheid tot inspraak is daarom niet verplicht. De raad is ook niet gebonden aan de Visie.
4.2. Anders dan [appellant A] en [appellant B] aanvoeren heeft de raad de Visie niet met dit plan vastgesteld. De Visie staat los van het plan en is opgesteld door het college van burgemeester en wethouders. De raad is hieraan niet gebonden. Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag. Voor zover de Visie bij de vaststelling van het plan is gebruikt als richtsnoer en ter motivering overweegt de Afdeling dat omwonenden hun zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben kunnen brengen en daarbij de Visie aan de orde konden stellen.
Het betoog faalt.
5. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat met dit plan de basis wordt gelegd voor de oprichting van een windturbine op de gronden met een groenbestemming, op 300 m van hun woning. De huidige bestemming maakt dit nog niet mogelijk, maar een bestemmingsplanwijziging is volgens hen slechts een formaliteit omdat in de Visie duidelijk staat vermeld dat er nieuwe windturbines geplaatst kunnen worden. De plaatsing van een windturbine zal volgens hen leiden tot veel financiële schade.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan, anders dan [appellant A] en [appellant B] menen, geen windturbine mogelijk maakt.
5.2. Wat betreft deze beroepsgrond ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover anders te oordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan in voormelde uitspraak van 8 juni 2015, waarbij het verzoek om een voorlopige voorziening van [appellant A] en [appellant B] tegen het bestreden besluit is afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgrond. Indien op basis van de Visie in een toekomstig bestemmingsplan windturbines mogelijk worden gemaakt kunnen [appellant A] en [appellant B] in de procedure over dat plan hun bezwaren naar voren brengen.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Brock
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015
603.