ECLI:NL:RVS:2015:2653

Raad van State

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
201409287/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning voor bedrijvencomplex in Sliedrecht

Op 19 augustus 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen [appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2014. De zaak betreft een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de ontwikkeling van een bedrijvencomplex op een locatie in Sliedrecht. Het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht had op 1 augustus 2013 de termijn voor het beslissen op de aanvraag met zes weken verlengd. Vervolgens verklaarde het college op 8 oktober 2013 het bezwaar van [appellante] tegen deze verlenging niet-ontvankelijk. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 8 oktober 2014, waarop [appellante] hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 13 juli 2015 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en bijgestaan door mr. Th.A.G. Vermeulen. De rechtbank had overwogen dat de beslissing om de termijn te verlengen een procedurele beslissing is die niet vatbaar is voor bezwaar of beroep, tenzij de belanghebbende rechtstreeks in zijn belang is getroffen. [appellante] betoogde dat zij door de verlenging van de beslistermijn vertragingsschade oploopt en dat het college ten onrechte haar bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het belang van [appellante] bij de verlenging van de beslistermijn niet los kan worden gezien van haar belang bij de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning. De door [appellante] gestelde vertragingsschade had in de procedure over de omgevingsvergunning aan de orde kunnen worden gesteld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de eerdere uitspraken van de Afdeling, waarnaar zij verwees, ook van toepassing zijn op deze zaak. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201409287/1/A1.
Datum uitspraak: 19 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante], gevestigd te Sliedrecht,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2014 in zaak nr. 13/6754 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2013 heeft het college de termijn met zes weken verlengd om te beslissen op de aanvraag van [appellante] om omgevingsvergunning te verlenen voor het ontwikkelen van een bedrijvencomplex op de [locatie] te Sliedrecht.
Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en bijgestaan door mr. Th.A.G. Vermeulen, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) neemt het bestuursorgaan, indien het een besluit op aanvraag betreft, het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, indien de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, alvorens een ontwerp ter inzage te leggen, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn met een redelijke termijn verlengen. Voordat het bestuursorgaan een besluit tot verlenging neemt, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
Ingevolge artikel 6:3 is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
Ingevolge artikel 3.12, achtste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bedraagt de in artikel 3.18, tweede lid, van de Awb bedoelde termijn voor verlenging van de termijn waarbinnen het bevoegd gezag op de aanvraag beslist, ten hoogste zes weken. De termijn waarbinnen het bevoegd gezag op de aanvraag beslist, kan ten hoogste eenmaal worden verlengd. De verlenging en de duur daarvan wordt, met inachtneming van de in artikel 3:18, tweede lid, van de Awb bedoelde termijn van acht weken, gemotiveerd aan de aanvrager medegedeeld.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht haar bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2013 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert zij aan dat, nu zij vertragingsschade oploopt, zij door dat besluit rechtstreeks in haar belang wordt geraakt zodat dat besluit wel vatbaar is voor bezwaar. Voorts voert zij aan dat de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2009 in zaak nr. 200905648/1/M1, waarnaar de rechtbank verwijst, hier niet van toepassing is, omdat het in die zaak een derde belanghebbende betrof. De uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2002 in zaak nr. 200102824/1, waarnaar de rechtbank eveneens verwijst, is hier volgens haar evenmin van toepassing, omdat in die zaak, anders dan in deze zaak, een monumentenvergunning aan de orde was.
2.1. Een besluit waarbij de termijn om te beslissen op een aanvraag om omgevingsvergunning wordt verlengd, zoals hier aan de orde, is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit. Ingevolge artikel 6:3 van de Awb is een dergelijk besluit niet vatbaar voor bezwaar en beroep, tenzij de belanghebbende, los van het voor te bereiden besluit, rechtstreeks in haar belang is getroffen.
De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar voormelde uitspraken van de Afdeling, overwogen dat dit hier niet het geval is. Het belang van [appellante] bij het besluit om de beslistermijn te verlengen kan niet los worden gezien van haar belang bij de beslissing op de door haar ingediende aanvraag om omgevingsvergunning. De door haar gestelde vertragingsschade had zij in de procedure over de omgevingsvergunning aan de orde kunnen stellen. Dat de situatie in de uitspraken waarnaar de rechtbank verwijst, verschilt van de onderhavige, maakt niet dat het daarin door de Afdeling neergelegde oordeel hier niet van toepassing is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook die zaken betrekking hebben op een besluit waarbij de termijn om te beslissen op een aanvraag is verlengd.
Het betoog faalt.
3. [appellante] betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet met toepassing van artikel 3:18, tweede lid, van de Awb de termijn voor het beslissen op haar aanvraag mocht verlengen. Daartoe wordt overwogen dat voor de beoordeling van de rechtmatigheid van dat besluit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, thans geen plaats is.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015
531-712.