ECLI:NL:RVS:2015:2643

Raad van State

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
201407464/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitbreiding hotel in Valkenburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 25 juli 2014 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten, wonend in Valkenburg aan de Geul, waren in beroep gegaan tegen de omgevingsvergunning die op 8 oktober 2013 door het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul was verleend aan de vergunninghouder voor de verbouwing, uitbreiding en brandveilig maken van een hotel op een perceel in Valkenburg. De rechtbank oordeelde dat het college de vergunning terecht had verleend, maar appellanten waren het daar niet mee eens en gingen in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 mei 2015 behandeld. De appellanten voerden aan dat de uitbreiding van het hotel in strijd was met het bestemmingsplan en dat het college niet had aangetoond dat de uitbreiding om economische redenen noodzakelijk was. De Afdeling oordeelde dat het college zich op een hotelonderzoek had mogen baseren, waaruit bleek dat een hotel minimaal 20 kamers nodig heeft voor een modaal inkomen, terwijl het hotel op het perceel slechts 16 kamers had. De uitbreiding van zes kamers werd als noodzakelijk beschouwd.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de gevolgen van de uitbreiding voor de daglichttoetreding in de naastgelegen appartementen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de afname van daglichttoetreding marginaal was en de Afdeling bevestigde dit oordeel. De Afdeling concludeerde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning had kunnen verlenen en dat de belangenafweging correct was uitgevoerd. Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201407464/1/A1.
Datum uitspraak: 19 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te [woonplaats] en [appellant B], wonend te Valkenburg aan de Geul, appellanten (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 juli 2014 in zaak nr. 13/3596 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen, uitbreiden en brandveilig maken van [hotel] op het perceel [locatie] te Valkenburg (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 25 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2015, waar G.P. [appellant] en [appellant A], bijgestaan door mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.A.M.C. Goossens, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in een uitbreiding van het hotel, bestaande uit twee verdiepingen en een plat dak met een oppervlakte van ongeveer 100 m². Het bouwplan is beoogd op de grens met een perceel waarop een appartementencomplex is gebouwd. Als gevolg hiervan is het complex, dat is gelegen aan een smalle corridorachtige binnenplaats, van de zijkant ingesloten. [appellant] woont in het appartementencomplex.
2. Bij besluit van 29 mei 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen, uitbreiden en brandveilig maken van hotel [vergunninghouder] op het perceel.
Bij uitspraak van 26 april 2013 in zaak nr. 12/1196 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zijn standpunt dat het bouwplan nauwelijks invloed heeft op de daglichttoetreding van de appartementen niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd dan wel duidelijk gemaakt door middel van een onderzoek. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van het college gelegen om de schaduwwerking van het bouwplan inzichtelijk te maken, daarbij rekening houdend met de jaargetijden en de precieze situering en hoogte van de aanbouw. De rechtbank heeft daarom het door [appellant] tegen het besluit van 29 mei 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Het college heeft gevolg gevend aan deze uitspraak bij besluit van 8 oktober 2013 aan [vergunninghouder] opnieuw omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen, uitbreiden en brandveilig maken van hotel [vergunninghouder] op het perceel.
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum Valkenburg" rusten op het perceel de bestemmingen "Waarde - Archeologie 2" en "Centrum" met de functieaanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandel concentratiegebied".
Het bouwplan is, naar niet in geschil is, in strijd met het bestemmingsplan.
Teneinde de gevraagde omgevingsvergunning te kunnen verlenen heeft het college met toepassing van de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, gelezen in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onderdeel 2, en artikel 4, aanhef en eerste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) omgevingsvergunning verleend.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit in strijd is met de beleidsregel als neergelegd in de notitie "Beleidsregel voor bouwen en gebruik in strijd met het planologisch regime (artikel 4 van Bijlage II van het Bor)" (hierna: de beleidsregel) omdat niet is aangetoond dat de uitbreiding van het hotel om economische redenen noodzakelijk is .
Hij voert daartoe aan dat het door het Kenniscentrum van Koninklijke Horeca Nederland in 2006 uitgevoerde hotelonderzoek waar het college naar verwijst niet is toegespitst op het hotel op het perceel, niet objectief is en gedateerd is.
4.1. In artikel 2 onder F van de beleidsregel is bepaald dat voor uitbreidingen bij andere gebouwen dan woningen geldt dat een afwijking van het bestemmingsplan alleen mogelijk is voor bouwwerken die voldoen aan de kernmerken van artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor), mits de noodzaak is aangetoond en de overwegingen om af te wijken zorgvuldig zijn onderbouwd.
In de van de notitie deeluitmakende toelichting staat dat naar redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met de feiten en omstandigheden, moet worden geoordeeld of de afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is.
4.2. Ten aanzien van de noodzakelijkheid als bedoeld in de beleidsregel heeft het college verwezen naar een door het Kenniscentrum van Koninklijke Horeca Nederland uitgevoerd hotelonderzoek in 2006. Hierin wordt geconcludeerd dat een hotel minimaal 20 hotelkamers nodig heeft om een modaal inkomen voor de exploitant te garanderen. Blijkens de gedingstukken heeft het hotel op het perceel 16 hotelkamers.
De Afdeling is van oordeel dat het college zich op genoemd onderzoek heeft mogen baseren. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de noodzaak van het bouwplan, dat voorziet in de bouw van zes extra hotelkamers, in voldoende mate is aangetoond.
Het betoog dat voormeld onderzoek gedateerd is, is uitgevoerd door een niet objectieve instantie en dat het onvoldoende is toegespitst op een hotel op het perceel, leidt niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheden betekenen immers niet noodzakelijkerwijs dat in het onderzoek een onjuiste voorstelling van zaken wordt gegeven. Bovendien heeft [appellant] niet nader onderbouwd waarom de conclusie van dat onderzoek niet zou kunnen worden toegepast op het onderhavige geval.
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Hij voert daartoe aan dat het college niet heeft aangetoond dat er vanwege de realisering van het bouwplan slechts een marginale afname van daglichttoetreding is op de naast het perceel gelegen appartementen. Verder voert hij aan dat het college niet heeft aangetoond dat zonder de beoogde uitbreiding de levensvatbaarheid van het hotel niet is gewaarborgd.
5.1. [appellant] stelt dat het bouwplan zonlicht wegneemt van het op het aangrenzende perceel gelegen appartementencomplex.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat bij het bepalen van de equivalente daglichtoppervlakte als bedoeld in artikel 3.37 van het Bouwbesluit 2012, bouwwerken die op een ander perceel liggen buiten beschouwing blijven.
Hierin kan derhalve geen grond worden gevonden om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.
In de belangenafweging kan wel rekening worden gehouden met de gevolgen van het bouwplan voor de inval van zonlicht op het naastgelegen appartementencomplex. Het college heeft daartoe aan Cauberg-Huygen raadgevende ingenieurs B.V. opdracht gegeven om de invloed van het bouwplan op de bezonning van het appartementencomplex te onderzoeken.
Cauberg heeft de resultaten van dit onderzoek neergelegd in een notitie "Verbouwing en uitbreiding [hotel] - Bezonningsonderzoek" van 11 juni 2013. Hierin wordt geconcludeerd dat het bouwplan in de winter niet of slechts marginaal zal leiden tot afname van de hoeveelheid zonlicht op de gevel van het appartementencomplex.
Verder zal de realisering van het bouwplan volgens het onderzoek in het voor- en najaar bij het meest westelijk gelegen appartement, dat is gesitueerd op de eerste verdieping, na 15:00 uur leiden tot een kleine afname van de hoeveelheid zonlicht op deze gevel.
Voorts zal in de zomer de realisering van het bouwplan bij de appartementen die zijn gesitueerd op de begane grond na 15:00 uur leiden tot een marginale afname van de hoeveelheid zonlicht op de gevel, aldus het onderzoek.
Gelet op deze conclusie heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan slechts leidt tot een marginale afname van de hoeveelheid zonlicht op het appartementencomplex.
Verder betoogt [appellant] tevergeefs dat het college niet heeft aangetoond dat zonder de beoogde uitbreiding de levensvatbaarheid van het hotel niet is gewaarborgd. In het aangevoerde kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college deze omstandigheid van doorslaggevend belang had moeten achten. Het betoog faalt derhalve.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Polak w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015
543.