201502792/1/A4.
Datum uitspraak: 19 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2015 heeft het college zijn beslissing om op 23 januari 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 20 maart 2015 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door A.A. de Bruijn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 6:22 kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, stelt het bestuursorgaan belanghebbenden, voordat het op het bezwaar beslist, in de gelegenheid te worden gehoord.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die naast een papiercontainer op de Willem de Zwijgerlaan ter hoogte van nummer 80 te Den Haag is aangetroffen. Niet in geschil is dat [appellante] deze doos in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat zij in de bezwaarprocedure niet in de gelegenheid is geweest om te worden gehoord, omdat zij de uitnodiging voor de hoorzitting pas op de dag van de hoorzitting, 17 maart 2015, heeft ontvangen. Zij voert aan dat zij hierover nog diezelfde dag telefonisch contact heeft opgenomen met een ambtenaar van de desbetreffende afdeling, maar dat desalniettemin haar bezwaar onder meer ongegrond is verklaard omdat zij niet op de hoorzitting is verschenen.
3.1. Nu het college dit niet heeft betwist en in aanmerking genomen dat de uitnodiging voor de hoorzitting blijkens het verhandelde ter zitting bij de Afdeling een week voor de hoorzitting, op 9 maart 2015, per gewone post is verzonden, acht de Afdeling aannemelijk dat [appellante], zoals zij stelt, de uitnodiging pas op de dag van de hoorzitting heeft ontvangen. Deze te late ontvangst van de uitnodiging komt voor risico en rekening van het college. Het college heeft verder niet betwist dat [appellante] over de te laat ontvangen uitnodiging telefonisch contact heeft opgenomen. Door haar niet in de gelegenheid te stellen alsnog te worden gehoord alvorens het bestreden besluit te nemen, heeft het college gehandeld in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
Aangezien [appellante] echter bij de Afdeling in de gelegenheid is gesteld haar standpunt naar voren te brengen, is aannemelijk dat zij door het afzien van het horen in de bezwaarprocedure niet is benadeeld. Dit gebrek kan derhalve met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. De Afdeling merkt in dit verband nog op dat, anders dan [appellante] veronderstelt, haar bezwaar niet (mede) ongegrond is verklaard omdat zij niet op de hoorzitting is verschenen.
Het betoog is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
4. [appellante] betoogt dat het college in redelijkheid de kosten voor het weghalen van de doos niet op haar had mogen verhalen. Zij voert daartoe aan dat de papiercontainer vol zat. Normaliter neemt zij haar papier in dat geval weer mee naar huis, maar omdat zij ditmaal op de fiets was, heeft zij de doos naast de papiercontainer geplaatst. Zij ging er daarbij van uit dat de papiercontainer diezelfde dag geleegd zou worden. Zij voert voorts aan dat de papiercontainer heel vaak vol is, dat het de taak is van de gemeente om ervoor te zorgen dat de papiercontainer vaker geleegd wordt en dat ook andere mensen hun papier naast de (volle) papiercontainer plaatsen.
4.1. De door [appellante] genoemde omstandigheden, wat daar verder ook van zij, doen niet af aan de verplichting van [appellante] om de doos op juiste wijze ter inzameling aan te bieden. In hetgeen zij heeft aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang voor haar rekening komt.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
7. De Afdeling ziet aanleiding te bepalen dat het college, gelet op het gebrek vermeld in overweging 3.1, het door [appellante] betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015
462-811.