201400390/1/R3.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
en
de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2013 heeft de raad geweigerd het bestemmingsplan "[locatie 1] Den Dungen" vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbende A] en anderen en [belanghebbende B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2014, waar [appellant sub 1] en anderen, van wie [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. W. Krijger, en de raad, vertegenwoordigd door drs. T. Diebels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en anderen, van wie [belanghebbende A], en [belanghebbende B], allen belanghebbenden, gehoord.
Overwegingen
1. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
2. Bij het bestreden besluit heeft de raad geweigerd het bestemmingsplan "[locatie 1] Den Dungen" vast te stellen, waarbij, in navolging van het ontwerpplan, het stallen van auto’s (occasions) van het garagebedrijf van [appellant sub 2] ter plaatse van een voormalig tennisveldje (hierna: het tennisveldje) tussen de percelen aan de [locatie 2] en [locatie 1] mogelijk zou worden gemaakt.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
3. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad ten onrechte heeft geweigerd het bestemmingsplan "[locatie 1] Den Dungen" vast te stellen. Volgens hen zou dit plan niet tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat leiden. Zij vrezen voor een vertrek van het garagebedrijf van [appellant sub 2] en stellen dat bedrijven als deze waardevol zijn voor de dynamiek van de leefomgeving. Voorts vrezen [appellant sub 1] en anderen dat indien het garagebedrijf van [appellant sub 2] zich elders zal vestigen, bedrijfsactiviteiten met een grotere milieubelasting op het perceel [locatie 1] mogelijk worden gemaakt.
3.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.2. De door [appellant sub 1] en anderen gestelde belangen houden verband met de gevolgen van een eventueel vertrek van het garagebedrijf van [appellant sub 2] voor hun woon- en leefklimaat. Deze omstandigheden zullen, wat daarvan ook zij, niet het directe gevolg zijn van het bestreden besluit. Gelet hierop staan de belangen van [appellant sub 1] en anderen in een zodanig ver verwijderd verband met de weigering het bestemmingsplan vast te stellen dat hier geen sprake is van een rechtstreeks belang als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] en anderen niet-ontvankelijk.
5. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] en anderen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 2]
6. [appellant sub 2], die een autogarage exploiteert aan de [locatie 1], kan zich niet verenigen met het besluit en voert aan dat de raad na de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2012 in zaak nrs. 201209056/1/A1 en 201209056/2/A1 met het in procedure brengen van het ontwerpplan "[locatie 1] Den Dungen" het stallen van auto’s ten behoeve van het garagebedrijf op het tennisveldje mogelijk heeft willen maken. Naar zijn mening is het besluit van de raad om het plan desondanks niet vast te stellen onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Het college had volgens [appellant sub 2] een aangepast voorstel aan de raad moeten doen. [appellant sub 2] wijst er op dat hij al sinds 1979 gronden met een oppervlakte van 400 m² van de gemeente in gebruik heeft voor het stallen van auto’s. Sinds 2004 is dit gebruik volgens [appellant sub 2] in overleg met het gemeentebestuur verplaatst naar het tennisveldje. Het college van burgemeester en wethouders heeft het gewenste gebruik volgens hem willen toestaan.
De raad is er bij de besluitvorming volgens [appellant sub 2] ten onrechte van uitgegaan dat hij het tennisveldje volledig bedrijfsmatig wil gebruiken en dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Den Dungen" de stalling van occasions evenmin mogelijk heeft willen maken. De raad is er verder ten onrechte van uitgegaan dat de gronden die [appellant sub 2] tot 2004 van de gemeente in gebruik had een oppervlakte van 65 m² in plaats van 400 m² besloegen. Nu het tennisveldje een oppervlakte heeft van ongeveer 750 m², is volgens [appellant sub 2] sprake van een geringe uitbreiding van zijn bedrijf. Een grote toename van het aantal verkeersbewegingen is volgens hem dan ook niet aan de orde. Het stallen van de auto’s op het tennisveldje heeft volgens hem een veel rustigere ruimtelijke uitstraling. [appellant sub 2] stelt dat het gebruik van het tennisveldje niet leidt tot overlast bij omwonenden.
Voorts is het stallen van auto’s een wezenlijk deel van de bedrijfsvoering. [appellant sub 2] vreest dan ook voor een faillissement van zijn bedrijf, hetgeen de raad bij zijn belangenafweging niet heeft meegewogen. De stalling van auto’s op de bedrijfslocatie die [appellant sub 2] in eigendom heeft, biedt volgens hem geen uitkomst, omdat hiervoor veel extra logistieke maatregelen en personeel nodig zullen zijn en dit leidt tot een verlies aan inkomsten.
6.1. Bij genoemde uitspraak van 31 oktober 2012 heeft de Afdeling in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank van 8 augustus 2012 bevestigd, houdende vernietiging van de weigering van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) om handhavend op te treden tegen het gebruik van het tennisveldje voor het bedrijfsmatig stallen van auto’s ten behoeve van de bezichtiging daarvan door potentiële klanten. De Afdeling overwoog in haar uitspraak dat dit gebruik van het tennisveldje in strijd was met de daaraan in het bestemmingsplan "Den Dungen", dat op 30 september 2004 is vastgesteld, gegeven bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden".
6.2. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft de raad beleidsvrijheid bij het al dan niet vaststellen van een bestemmingsplan. Dat het ontwerpplan nog voorzag in het door [appellant sub 2] gewenste gebruik maakt niet dat de raad niet bevoegd was het bestemmingsplan niet vast te stellen en daarmee het door [appellant sub 2] gewenste gebruik niet mogelijk te maken. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college hiervoor een gewijzigd voorstel aan de raad had moeten voorleggen.
Het besluit van de raad om het bestemmingsplan niet vast te stellen steunt op het standpunt van de raad - kort weergegeven - dat het door [appellant sub 2] gewenste gebruik op het tennisveldje ten koste gaat van de leefbaarheid in de omgeving. De raad stelt dat het bestreden besluit in overeenstemming is met het uitgangspunt in het bestemmingsplan "Den Dungen" om geen uitbreiding mogelijk te maken voor bedrijven die zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Den Dungen. Dit beleid is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Nu de door [appellant sub 2] gewenste ontwikkeling in het vorige bestemmingsplan niet was toegestaan en een door het gemeentebestuur beoogd verband tussen het terugvorderen van de gemeentelijke strook grond die [appellant sub 2] tot 2004 in gebruik had en de ingebruikname van het tennisveldje voor stalling van auto’s niet is aangetoond, is de gewenste ontwikkeling een uitbreiding van zijn bedrijf. Dat [appellant sub 2] niet heeft verzocht om een volledig bedrijfsmatig gebruik van het tennisveldje, maakt dit niet anders. Van belang is immers dat de gronden voor zijn bedrijf zullen worden gebruikt. Het standpunt van de raad dat de ruimtelijke uitstraling van het stallen van auto’s op het tennisveldje van ongeveer 750 m² onwenselijk is, mede gelet op het komen en gaan van auto’s met aanhangwagens en het gegeven dat bezoekers van de autogarage van [appellant sub 2] in de omliggende straten moeten parkeren, is niet onredelijk.
Dat de raad het door [appellant sub 2] gewenste gebruik bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Den Dungen" als zodanig heeft willen bestemmen, is niet aannemelijk gemaakt. In de zienswijze van [appellant sub 2] tegen het ontwerpbestemmingsplan "Den Dungen" is weliswaar verzocht het feitelijke gebruik van het tennisveldje ten behoeve van parkeren van onder meer gerepareerde auto’s die worden opgehaald als zodanig te bestemmen, maar uit deze zienswijze blijkt niet dat ook is beoogd het tennisveldje te gebruiken voor stalling van auto’s. Ook indien de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Den Dungen" had beoogd dit gebruik planologisch mogelijk te maken, maar dit abusievelijk niet heeft gedaan, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad gehouden is dit gebruik in een nieuw besluit alsnog mogelijk te maken. Het staat de raad immers vrij om op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen te besluiten het door [appellant sub 2] gewenste gebruik toch niet mogelijk te maken. [appellant sub 2] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het voortbestaan van zijn bedrijf door het bestreden besluit in gevaar komt.
Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
8. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vletter
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
653.